In twee recente zaken waarin drukpersmisdrijven werden gepleegd, werd nogmaals aangetoond dat artikel 150 Grondwet aan een herziening toe is. De laatste aanpassing dateert van 1999 en de grondwettelijke bepaling is dan ook niet aangepast aan de hedendaagse sociale media en de vele haatberichten die via deze digitale kanalen worden verspreid. Toch blijft een grondwettelijke aanpassing altijd een moeilijke aangelegenheid.
Inhoud van artikel 150 Grondwet
Artikel 150 Grondwet geeft aan dat het Hof van Assisen bevoegd is voor criminele zaken, politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behalve wanneer de drukpersmisdrijven door racisme of xenofobie zijn ingegeven. In de praktijk worden drukpersmisdrijven echter al decennialang niet vervolgd door het Hof van Assisen dat slechts bij uitzondering nog samenkomt. Hierdoor zijn de daders feitelijk strafrechtelijk immuun.
De grondwettelijke bepaling van artikel 150 Grondwet is noodzakelijk en is er destijds gekomen ter bescherming van journalisten die anders al te eenvoudig wegens laster, belediging of eerroof zouden kunnen worden aangeklaagd. De bescherming van de persvrijheid is namelijk een belangrijk kenmerk van de democratische samenleving waarin we leven. Verder strookt dit artikel met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
De jury wordt ingesteld voor alle criminele zaken, alsmede voor politieke misdrijven en drukpersmisdrijven, behoudens voor drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie ingegeven zijn.” (art. 150 GW)
De uitzondering voor racisme of xenofobie werd in 1999 ingeschreven. Drukpersmisdrijven die door racisme of xenofobie zijn ingegeven, kunnen dus wel voor de correctionele en civiele rechtbanken worden gebracht. Deze uitzondering geldt echter niet voor drukpersmisdrijven die door andere drijfveren zijn ingegeven, zoals haat omwille van het geslacht, de politieke overtuiging, de seksuele geaardheid enzovoort. Deze zaken behoren tot op heden nog steeds tot de exclusieve bevoegdheid van de assisenjury en worden derhalve niet vervolgd.
Dat dit in onwenselijke situaties resulteert, is onlangs nog maar eens gebleken in twee recente zaken die voor de correctionele rechtbanken van Hasselt en Gent zijn gebracht.
Haatberichten na de mislukte staatsgreep in Turkije
In deze zaken ging het om Facebookberichten die een bedreigende en hatelijke inhoud hadden. De berichten werden gepost na de mislukte staatsgreep in Turkije op 15 juli 2016. Toen poogden onderdelen van het 1ste, 2de en 3de leger van de landmacht, de luchtmacht, de gendarmerie en de marine de macht in Turkije over te nemen. Onder andere het parlement en het presidentieel paleis werden gebombardeerd en een moordaanslag op de Turkse president Recep Tayyip Erdoğan werd op het nippertje afgewend. Na de mislukte coup werden meer dan 110.000 ambtenaren ontslagen of gearresteerd en werden tientallen televisiestations en kranten verboden. Ook de rechterlijke macht moest eraan geloven, met 2.745 rechters die op non-actief werden gesteld en arrestatiebevelen voor 188 leden van de Hoge Raad en de Raad van State.
In deze Gentse en Hasseltse zaken ging het om Facebookberichten van voorstanders van president Recep Tayyip Erdoğan die personen en organisaties viseerden die aan de Gülen-beweging werden gelinkt. Dit is een islamitische en sociale beweging met liberale ideeën over ondernemerschap, onderwijs en religie. Door het Turkse regime wordt deze Gülen-beweging ervan verdacht achter de staatgreep te zitten.
In de Hasseltse zaak werd opgeroepen om aanhangers van de Gülen-beweging te onthoofden en om hun huizen en winkels in brand te steken. In de Gentse zaak werd aangezet tot geweld en haat tegen diezelfde personen, maar werden ook scholen, verenigingen en handelszaken geviseerd. Tevens werd opgeroepen tot verkrachting, brandstichting, vernieling en fysiek geweld. Onder andere Unia stelde zich, naast onder meer een school en een aantal personen die in het bijzonder werden geviseerd, burgerlijke partij in deze zaken.
Correctionele rechtbank acht zich onbevoegd
Beledigingen die worden geuit via sociale media, zoals Facebook en Instagram, kunnen een drukpersmisdrijf uitmaken en onder het toepassingsgebied van artikel 150 Grondwet vallen. Opdat er sprake zou zijn van zo’n drukpersmisdrijf moet er een strafbare meningsuiting zijn, moet er sprake zijn van verspreiding (dit kan ook een digitale verspreiding zijn) en geldt er een openbaarheidsvereiste. Dat Facebook-beledigingen een drukpersmisdrijf kunnen zijn, bleek eerder al in een zaak waarbij een man de politie beledigde via sociale media.
Ook nu werd in beide zaken geoordeeld dat het om drukpersmisdrijven gaat. Omdat deze drukpersmisdrijven niet door racisme of xenofobie zijn ingegeven, maar eerder door politieke overtuiging, geloof en levensbeschouwing, was de uitzondering van artikel 150 GW niet van toepassing. Hierdoor kan de correctionele rechtbank niets anders dan zich onbevoegd verklaren zodat het Hof van Assisen de zaak kan behandelen. Door de tanende rol van het Hof van Assisen gebeurt dat laatste evenwel niet.
Beide rechtbanken deden de uitspraak met enige tegenzin en hebben dit ook duidelijk laten blijken. In het Hasseltse vonnis excuseert de rechter zich zelfs tegenover de burgerlijke partijen en voegt men er ook “maar de rechtbank moet uiteraard de Grondwet respecteren” aan toe. In het Gentse vonnis stelt de rechter zelfs uitdrukkelijk vragen bij de Grondwettelijke bepaling en vraagt de rechter zich luidop af of het een en ander wel nog te verantwoorden valt. Ook hier onderstreept de rechter echter de scheiding der machten door te stellen dat de rechtbank niet de plaats is om over deze vraag te debatteren en dat de rechter hoe dan ook de Grondwet moet respecteren.
Aanpassing van artikel 150 Grondwet
Het feit dat een aanpassing van artikel 150 Grondwet zo lang op zich laat wachten, heeft natuurlijk te maken met het feit dat het een en ander niet in een gewone wet is opgenomen maar in de Grondwet. De Grondwet laat zich niet eenvoudig aanpassen en dat is uiteraard ook de bedoeling: onze hoogste normen, waarden en regels maximaal beschermen tegen willekeurige aanpassingen.
Alleen al om deze bepaling aan te kunnen passen, moet het artikel voor herziening vatbaar worden verklaard. De laatste jaren stonden veel Franstalige partijen daar weigerachtig tegenover omdat ze de Vlaamse partijen absoluut geen munitie wilden geven om over een staatshervorming te discussiëren. Hoe dan ook dient er dan nog steeds een tweederdemeerderheid gevonden te worden.
Het is alvast positief dat het artikel 150 Grondwet nu voor herziening in aanmerking werd genomen en dat de minister van Justitie, Vincent Van Quickenborne, in zijn beleidsverklaring heeft aangegeven de ongelijke vervolging van haatmisdrijven aan te willen pakken. Voor de benodigde dubbele tweederdemeerderheid blijft de medewerking van andere, niet tot de meerderheidspartijen behorende, parlementsleden en senatoren echter noodzakelijk.
Uiteraard is het ook mogelijk om eindelijk eens iets te veranderen aan het Hof van Assisen, waarbij een jury de schuldvraag moet beoordelen. Maar dat ligt mogelijk nog moeilijker dan het aanpassen van artikel 150 Grondwet.