Wie historische objecten uit de geschiedenis van Egypte wil zien, moet daarvoor naar Londen. Want daar vind je onder andere de steen van Rosetta, op basis waarvan experts tegenwoordig hiërogliefen kunnen lezen. Egyptische mummies, het borstbeeld van farao Ramses II, amuletten … Ze zijn allemaal in Londen te vinden. En als je wat wil zien over Congo, trek je natuurlijk naar het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Brussel. Steeds meer landen vragen om deze gestolen roofkunst terug te krijgen, maar binnen het internationaal recht zijn de mogelijkheden beperkt.
Eigendomskwesties bij roofkunst
In het koloniale tijdperk was het heel gewoon om cultuurgoederen mee te nemen uit de koloniale gebieden. Steeds meer landen vragen nu om deze cultuurgoederen terug te krijgen. Een aantal landen geeft daar ook gehoor aan. Zo zou Nederland bijvoorbeeld het geroofde koloniaal erfgoed aan Suriname willen teruggeven, hoewel er vragen zijn omtrent de mate waarin zij deze cultuurgoederen voldoende kunnen onderhouden.
Hoe dan ook ontstaat hier een eigendomskwestie. Enerzijds zijn er de verre erfgenamen van de werkelijke eigenaren en anderzijds zijn er de rechtmatige bezitters, zoals een Belgisch museum dat het cultuurgoed rechtmatig heeft verkregen. Naar Belgisch recht is het zo dat bezit als titel geldt en dat zo’n museum wel degelijk het eigendomsrecht op het geroofde goed kan verwerven.
In het verleden, het ging toen vooral om nazi-roofkunst tijdens de Tweede Wereldoorlog, zijn dergelijke vraagstukken vaak in het nadeel van de erfgenamen van de oorspronkelijke bezitters beantwoord. Zo kan een Belgisch museum het eigendomsrecht hebben op kledingstukken van gedeporteerde joden, zonder dat hun erfgenamen de teruggave ervan kunnen eisen.
Internationaal recht biedt geen oplossingen
De situatie van koloniaal gestolen cultureel erfgoed is in het internationaal recht slechts beperkt geregeld. Zo is er bijvoorbeeld wel Richtlijn 2014/60/EU die onder andere stelt dat “cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, worden teruggegeven overeenkomstig de bij deze richtlijn vastgestelde procedure en voorwaarden” (artikel 3, Richtlijn 2014/60/EU). Deze richtlijn is echter enkel van toepassing op Europese lidstaten. De Congolese Republiek kan zich hier dus niet op beroepen.
Daarnaast is er nog het UNESCO-verdrag dat in een gelijkaardige regeling voorziet. Dit UNESCO-verdrag heeft echter geen retroactieve werking en geldt dus niet voor wat historisch is gebeurd. Daarnaast geldt het enkel tussen de staten die zich tot het verdrag verbonden hebben.
Steeds meer landen bereid om over een teruggave te spreken
Wel is het zo dat er op internationaal niveau een tendens bestaat om hier verandering in te brengen. Steeds meer landen zijn bereid om hun koloniale fouten onder ogen te zien. Ook in België is dat het geval, met de bijzondere kamercommissie Congo/Koloniaal verleden als voornaamste voorbeeld daarvan. Op het internationale toneel is er de afgelopen 15 jaar ook veel gebeurd. Zo voorziet de VN-verklaring voor de Rechten van de Mens (2007) al in een teruggave van cultuurgoederen. Natuurlijk heeft zo’n VN-verklaring geen juridisch bindend karakter, maar het geeft wel aan in welke richting de visie evolueert.
Ook in België zien we dat er de laatste maanden steeds meer schriftelijke vragen aan het Vlaams Parlement worden gesteld, waarbij er vooral wordt opgeroepen om werk te maken over een juridisch kader hieromtrent.
Bilaterale gesprekken om tot oplossingen te komen
In ieder geval gaat het om een heel complex gegeven. Door het beperkt juridisch instrumentarium kunnen enkel bilaterale gesprekken oplossingen bieden. Hiervoor kan er een beroep worden gedaan op het Intergouvernementeel Comité van de UNESCO. Dit comité werd in 1978 opgericht voor de bevordering van de teruggave van cultuurgoederen aan de landen van herkomst of ter bevordering van de teruggave bij onrechtmatige toe-eigening. Dit is echter geen rechtbank en het faciliteert enkel de onderhandelingen over zo’n teruggave. België is op dit moment geen lid van het comité.
Zelfs dan blijft het nog bijzonder ingewikkeld en moeten er talloze vragen worden beantwoord. Je moet je bijvoorbeeld afvragen welke goederen je teruggeeft, welke goederen tot een specifiek volk behoren en welke goederen het culturele erfgoed van de gehele mensheid zijn, zoals het Haags verdrag van 1954 het schrijft. Over het algemeen wordt er uitgegaan van een band tussen het object, het territorium en het volk, maar dit is uiteraard opnieuw een moeilijke afweging. Als je het dan nog eens over roofkunst wil hebben, moet je bepalen welke kunstobjecten rechtmatig en onrechtmatig zijn verkregen. Dat is niet altijd even eenvoudig.
Vervolgens moet men zich afvragen wat men beoogt: de werkelijke teruggave van de geroofde cultuurgoederen, met het risico dat het land van ontvangst het onvoldoende kan onderhouden, of een eerlijke schadevergoeding? Bij zo’n teruggave moet er ook worden nagedacht over de huidige bezitters die het rechtmatig hebben verkregen. Zij hebben nu eenmaal niks te maken met de fouten van vroegere overheden en ook zij hebben dan recht op een schadevergoeding.
Ethisch gezien is er dan wel een draagvlak om hier op zijn minst het gesprek over aan te gaan, maar juridisch zijn er zoveel problemen dat men er zich maar moeilijk aan durft te wagen.