Een Brusselse ordonnantie voert een man-vrouwritsprincipe in voor de officiële kandidatenlijsten voor het Brussels Parlement. Dit moet ervoor zorgen dat vrouwen hogere posities krijgen en zo meer kans maken om verkozen te worden. Het kadert in een langere geschiedenis van maatregelen om vrouwen beter te vertegenwoordigen bij de wetgevende macht.
Diverse regels moeten zorgen voor meer vrouwen in het parlement
Via allerlei wetgeving probeert men al langer vrouwen beter te laten vertegenwoordigen in de wetgevende macht. Zo mag het verschil tussen het aantal vrouwelijke en mannelijke kandidaten op een lijst niet groter zijn dan één en mogen er op plaats één en twee geen kandidaten van hetzelfde geslacht staan. Alsook moet de ministerraad uit minstens één vrouw bestaan, net zoals de provinciale deputatie en het schepencollege. Op lokaal niveau gaat het om minstens een derde in de overleg- en adviesorganen van de raden van bestuur van autonome bedrijven. Deze quota kwamen er vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw.
Het gemeentelijk stemrecht voor vrouwen werd in 1920 ingevoerd. Al vanaf dat moment gingen er stemmen op om vrouwen meer te laten deelnemen aan de politieke besluitvorming. Toch duurde het lang vooraleer men het aandurfde om duidelijke quota te hanteren. Meer nog: het algemeen stemrecht voor vrouwen kwam er pas in 1948 en het was tot 1965 wachten op de eerste vrouwelijke minister. Rond deze periode ging het vooral om een sporadische sterke vrouw in een nog steeds door mannen gedomineerde wereld.
In 1994 werd vervolgens de wet-Smet-Tobback ingevoerd. Deze wet bepaalde dat er minstens een derde vrouwen op de verkiezingslijsten dienden te staan. Deze quotawet raakte moeilijk door het parlement, maar in de jaren die daarop volgden ging het steeds vlotter bij soortgelijke quotawetten. De tijdgeest was er duidelijk rijp voor en het is vooral vanaf deze periode dat de vele quota het levenslicht zagen.
Brussel gaat nog verder met een man-vrouwritsprincipe
En nu is er dus het ritsprincipe man-vrouw voor de officiële kandidatenlijsten voor het Brussels Parlement. Het ritsprincipe man-vrouw houdt in dat de politieke partijen verplicht zijn om op hun kieslijsten af te wisselen tussen mannen en vrouwen. Wanneer op nummer één een man staat, moet op nummer twee een vrouw staan enzovoort. De sanctie bij een overtreding hierop is meteen de nietigheid van de volledige lijst.
Wel is er op dit principe een uitzondering voorzien voor de derde plaats op de kieslijst. Deze kandidaat mag van hetzelfde geslacht zijn als de kandidaat op de tweede plaats. Dit wil zeggen dat als er op de eerste plaats een vrouw staat, dat er op plaatsen twee en drie mannen mogen staan en omgekeerd.
Het invoeren van een ritssysteem moet er natuurlijk voor zorgen dat er meer vrouwen verkozen raken. Zelfs bij eenzelfde aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten raken namelijk meer mannen verkozen. Vrouwen staan nu eenmaal vaak lager op de lijsten dan mannen, terwijl het systeem met lijststemmen de kandidaten die hoger op de lijst staan bevoordelen. Met een ritssysteem garandeert men dat vrouwen ook hoge plaatsen op de lijst krijgen toegewezen en verkozen raken.