Voor fiscale misdrijven is zowel de fiscus als het parket bevoegd en dat maakt de vervolging vaak nodeloos ingewikkeld. Daarom werden er in het verleden afspraken gemaakt wanneer de fiscus zou vervolgen (fiscale boetes) en wanneer het parket het dossier zou behandelen (strafrechtelijke sancties).
Vroeger moest de fiscus bij het opmerken van fiscale misdrijven eerst overleggen met zijn adviseur-generaal die oordeelde of het fiscaal misdrijf al dan niet ter kennis moest worden gebracht van de procureur des Konings. In 2012 werd daar vervolgens het una via-overleg (Latijn; één weg) aan toegevoegd dat sinds de wet van mei 2019 enkel nog bij ernstige fraude wordt toegepast.
Wat is het una via-overleg?
Zowel vanuit internationale bronnen als in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie als in nationale regelingen staat het zogenaamde non bis in idem-beginsel (Latijn; niet twee keer voor hetzelfde) ingeschreven. Dat geeft aan dat iemand nooit voor dezelfde feiten twee keer mag worden gestraft.
Het is dan ook niet opportuun dat de fiscus en het parket elk naast elkaar een onderzoek voeren en het dossier behandelen. Via de una via-wet van 2012 werden de regels bepaald voor de afhandeling van het dossier en de weg die het dossier zou afleggen. Bij eenvoudige fiscale fraude krijgt fiscale vervolging de voorkeur, maar bij ernstige inbreuken trekt het parket het dossier naar zich toe of treedt het in overleg met de fiscus. Wanneer het parket beslist om het dossier niet op te volgen, komt het dossier opnieuw bij de fiscus terecht.
De wet van 5 mei 2019 bepaalt dat het una via-overleg enkel nog bij “ernstige fraude” wordt toegepast. De wetgever kiest er met andere woorden voor om het overleg te beperken en een groter aantal dossiers bij de fiscus te leggen, terwijl het parket zich op de zwaardere dossiers zal focussen. Verder bepaalt de wet dat de procureur het una via-overleg binnen één maand na de ernstige fraudemelding moet plaatsvinden, waarna het parket drie maanden heeft om tot een beslissing te komen. Wat onder “ernstige fraude” moet begrepen worden, gaf de wetgever echter niet aan.
Wanneer is er sprake van “ernstige fraude”?
Hoewel “ernstige fraude” niet in de wet van 5 mei 2019 staat omschreven, kunnen we zoals steeds in de voorbereidende werken snuisteren. Hierin zijn verschillende criteria opgenomen op basis waarvan het ernstig karakter van de fraudefeiten kan worden nagegaan:
- Ze hebben een “ernstig en georganiseerd karakter”;
- Er zijn ernstige aanwijzingen dat ze samenhangend zijn met gemeenrechtelijke misdrijven met een ernstig financieel, economisch, fiscaal of sociale component of ernstige elementen van corruptie;
- Er zijn ernstige aanwijzingen dat ze dienen ter financiering van de activiteiten van een terroristische groep of criminele organisatie;
- Het gaat om feiten waarvoor de opsporingshandelingen een dwangmaatregel inhouden.
De voorbereidende werken geven vooral aan in welke gevallen er sprake is van ernstige fraude, maar de woorden “ernstig en georganiseerd karakter” laten verder nog veel ruimte voor interpretatie.
In een recent KB van 9 februari 2020 (BS 24 februari 2020) heeft men enigszins de moeite genomen om het een en ander te verduidelijken. Zo geeft het KB aan dat het “georganiseerd karakter” het gebruik van complexe constructies met een eventueel internationaal karakter veronderstelt.
Wat het “ernstig” karakter betreft, is er echter nog steeds onuidelijkheid. Opnieuw geeft de wetgever vooral situaties aan waarbij het ernstig karakter sowieso wordt verondersteld, namelijk:
- Wanneer de belastingplichtige willens en wetens herhaalde of meervoudige inbreuken pleegt tegen de belastingwetten en uitvoeringsbesluiten
- Wanneer de belastingplichtige de feiten begaat met de aanmaak of het gebruik van valse stukken
- Wanneer het bedrag van de handeling een aanzienlijke of zelfs abnormale omvang heeft
De onduidelijkheid blijft.