De mobiliteitsvergoeding (cash for car) uit het wetsontwerp van 15 december 2017: het blijft de gemoederen bedaren. Eerder schoot de Raad van State al verschillende gaten, verschillende onderzoeken toonden aan dat het systeem niet effectief zou zijn, er zou sprake zijn van discriminatie en bovendien blijken zowel werknemers als -gevers er helemaal niet warm voor te lopen.
We laten de heisa voor wat het is en focussen ons op zeven prangende vragen die de ronde blijven doen.
# 1. Voor wie van toepassing?
De mobiliteitsvergoeding is van toepassing op de werknemers die van een bedrijfswagen genieten. Zowel de werknemers uit de private als uit de openbare sector vallen onder het toepassingsgebied. Ook de fiscale indeling van de bezoldiging speelt geen rol. De werkgever- en nemer moet wel aan bepaalde voorwaarden voldoen.
# 2. Wanneer spreken we van een bedrijfswagen?
Alhoewel er veelvuldig gesproken wordt over een bedrijfswagen, was die term nog niet gekend in het fiscaal- en arbeidsrecht. In de praktijk zijn er verschillende verwijzingen ingebouwd om discussie te voorkomen.
De conclusie luidt dat een bedrijfswagen een “voertuig is waarvoor een voordeel van alle aard van toepassing is” en “waarvoor een solidariteitsbijdrage verschuldigd is door de werkgever”. Om het simpel te houden: lichte vrachten vallen als utilitair voertuig duidelijk buiten de definitie. De gekende personenwagen voor woon-werkverkeer dan weer niet.
# 3. Wordt de mobiliteitsvergoeding overal ingevoerd?
Nee, het initiatief tot het invoeren ervan ligt bij de werkgever. De werkgever kan dat doen voor de volledige onderneming, een bepaalde afdeling of voor een bepaalde categorie werknemers. Na een ingediende aanvraag heeft de werkgever trouwens nog steeds de nodige beslissingsvrijheid.
# 4. Hoe wordt het systeem ingevoerd?
De introductie van de mobiliteitsvergoeding kan op dezelfde manier gebeuren als de manier waarop de bedrijfswagen werd ingevoerd (policy, collectieve arbeidsovereenkomst of individuele arbeidsovereenkomst). De werkgever moet de klassieke methode volgen en heeft niet het recht om de bestaande arbeidsovereenkomsten eenzijdig te wijzigen.
# 5. Welke voorwaarden zijn er voor de werkgever?
Uiteraard moeten er al bedrijfswagens ter beschikking gesteld zijn vooraleer de mobiliteitsvergoeding kan ingevoerd worden. Hiervoor is een periode overeengekomen van 36 maanden voorafgaand aan de invoering ervan. De werkgever kan het bewijs van 36 maanden op verschillende manieren aantonen, waarvan de Dmfa-aangifte de meest eenvoudige is.
De nummerplaten van de desbetreffende voertuigen moeten bovendien opgegeven worden.
# 6. Welke voorwaarden zijn er voor de werknemer?
Voor de werknemer is er een dubbele voorwaarde:
- Hij of zij moet in de voorbije 36 maanden min. 12 maanden over een bedrijfswagen beschikt hebben;
- Op het moment van de aanvraag moet hij minstens 3 maanden ononderbroken over een bedrijfswagen beschikken.
Er zijn uitzonderingen voorzien voor werknemers die voorheen bij een andere werkgever van het voordeel van een bedrijfswagen genoten. De wachttermijn van twaalf maanden moet dan bijvoorbeeld niet opnieuw doorlopen worden. Er moet wel een aanvraag ingediend worden bij de nieuwe werkgever uiterlijk één maand na de indiensttreding.
# 7. Wat brengt dat op?
Voor de berekening van de mobiliteitsvergoeding wordt rekening gehouden met diverse factoren. De cataloguswaarde van de wagen, de eigen bijdrage en een eventuele tankkaart zijn van belang.
Een Audi A4 met een catalogusprijs van 45.000 euro levert bijvoorbeeld een jaarlijkse bruto mobiliteitsbudget op van 7.714 of 441 euro netto per maand. Een gelijkaardige berekening voor een BMW 5 resulteert in een netto maandelijks bedrag van 411 euro. Bij een Renault Clio IV met een catalogusprijs van 17.500 euro mét tankkaart komt dit neer op een netto vergoeding per maand van 214 euro.
De berekening kan je trouwens ook zelf maken via de website Car for Cash.