ProcesWerk & SociaalWerk en ontslag

Bevoegdheid van de Belgische rechter als een werknemer werkt in verschillende EU-lidstaten

Op 26 januari 2022 oordeelde het Hof van Beroep te Brussel dat het niet bevoegd is om zich uit te spreken over een geschil met betrekking tot een arbeidsovereenkomst van een werknemer die werkzaam is in verschillende lidstaten van de Europese Unie, omdat de vordering was gericht tegen een onderneming van buitenlands recht. Het Hof van Cassatie oordeelt nu echter anders en geeft aan dat de Belgische rechtbank wel degelijk bevoegd is om zich uit te spreken over dit geschil.

Artikel 19, punt 2 Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000

Het Hof van Cassatie verwijst hierbij naar artikel 19, punt 2 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Dit artikel schrijft voor dat inzake dergelijke arbeidsovereenkomsten de werkgever kan worden opgeroepen voor een van de volgende gerechten:

  • De rechtbank van de lidstaat waar de werkgever de woonplaats heeft
  • De rechtbank van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of de laatste plaats waar de werknemer gewoonlijk heeft gewerkt
  • Wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt: de rechtbank van de plaats waar de vestiging die de werknemer in dienst heeft genomen zich bevindt of bevond

Rekening houden met diverse indicatoren

Het Europees Hof van Justitie heeft in het verleden al uitgelegd hoe het een en ander moet worden begrepen. De “plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt” moet volgens het Europees Hof van Justitie worden uitgelegd als de plaats waar de werknemer of van waaruit de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen ten opzichte van zijn werkgever vervult. Daarbij dient de rechter met diverse indicatoren rekening te houden.

Niet alleen rekening houden met de arbeidstijd

Het Hof van Beroep nam aan dat voor de “plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt” moet worden gekeken naar de arbeidstijd: het is de plaats waar de werknemer het grootste deel van zijn arbeidstijd doorbrengt. En dat was volgens het Hof van Beroep niet in België. Met andere bewijzen werd er geen rekening gehouden. Maar het Hof van Cassatie fluit dat nu terug: er moet ook met andere indicatoren rekening worden gehouden, niet enkel met de arbeidstijd. Het vernietigde het arrest van het Hof van Beroep en het stuurde de zaak voor behandeling door naar het arbeidshof van Bergen.

Geef een reactie