EconomieFiscaalZelfstandig & Vennootschap

De voorwaarden om als bedrijfsleider verliezen van de vennootschap ten laste te nemen

Wanneer een vennootschap verlies lijdt, kan dat in bepaalde gevallen fiscaal voelbaar worden voor de privé-bedrijfsleider. De wet laat immers toe dat die het verlies ten laste neemt als beroepskost, wat zijn of haar belastbare basis verlaagt. Maar deze mogelijkheid gaat gepaard met strikte voorwaarden. Niet elke financiële tussenkomst komt in aanmerking en de fiscus hanteert een streng interpretatiekader. Artikel 53, 15° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) laat de aftrek van beroepskosten toe wanneer die noodzakelijk zijn om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden. Op basis van dat artikel kan het verlies van een vennootschap onder specifieke omstandigheden worden ingebracht in de aangifte van de bedrijfsleider. De fiscus stelt daarbij drie essentiële voorwaarden.

Loon als uitgangspunt

Een eerste voorwaarde is dat de bedrijfsleider regelmatig en structureel een bezoldiging ontvangt van de vennootschap. Die bezoldiging moet bovendien worden toegekend zowel vóór als na het boekjaar waarin het verlies wordt ten laste genomen. Het gaat erom dat er een werkelijke professionele band is met de vennootschap, waarbij het loon als tegenprestatie voor prestaties fungeert. Enkel op die manier is de tussenkomst te beschouwen als beroepskost in de zin van artikel 53, 15° WIB 92.

Een onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling

De tweede voorwaarde is dat de betaling aan de vennootschap effectief, onherroepelijk en zonder enige voorwaarde gebeurt. Het volstaat dus niet om via een boeking op rekening-courant een vordering in te brengen. De fiscus aanvaardt enkel een geldsom die definitief ter beschikking wordt gesteld, zoals bevestigd in Comm. IB 92 nr. 53/224. Er mag geen sprake zijn van een latere terugvordering of verrekening. Ook wanneer het geld enkel wordt gestort met het oog op een toekomstige kapitaalverhoging of een herfinanciering, voldoet dat niet aan de eisen van onvoorwaardelijkheid. Volgens de administratie (Comm. IB 92, nr. 53/228) aanvaardt men een debitering slechts indien zij kaderen in een bredere, aantoonbare context van vennootschapsverliezen, waarbij het resultaat duidelijk en boekhoudkundig is beïnvloed.

De betaling moet effectief het verlies dekken

Tot slot moet de geldsom daadwerkelijk worden gebruikt om het verlies van de vennootschap te dekken. De betaling moet dus een concreet economisch effect hebben op het resultaat van de vennootschap en niet worden aangewend voor andere doeleinden. Dit vereist dat de betaling wordt geboekt in het boekjaar waarin het verlies zich voordoet of uiterlijk bij de afsluiting ervan. Is dat niet het geval, dan wordt de link tussen de betaling en het verlies onvoldoende geacht en wordt de aftrek geweigerd.

Strenge interpretatie door de fiscus

De fiscus hanteert met andere woorden een zeer strikt interpretatiekader, wat betekent dat zelfs kleine onregelmatigheden tot de verwerping van de aftrek kunnen leiden. Enkel wie aan alle voorwaarden tegelijk voldoet, maakt kans op fiscale erkenning. In de praktijk betekent dit dat er niet alleen juridische, maar ook boekhoudkundige zorgvuldigheid vereist is. Transparantie, duidelijke documentatie en tijdige betalingen zijn daarbij onmisbaar. Jouw boekhouder kan je hierin bijstaan.


Een vraag over dit artikel of juridisch advies nodig? Neem dan contact op met een advocaat in jouw buurt. Gebruik de onderstaande zoekfunctie om een advocaat te vinden.

Als advocaat opgenomen worden in de database? Klik hier.

Geef een reactie