Dossier coronavirusIn de pers

Eerste veroordeling voor een bedrijf dat coronaregels niet naleefde

Toen de coronamaatregelen werden ingevoerd, werd benadrukt dat de naleving ervan zou worden afgedwongen en dat inbreuken zouden worden bestraft. Intussen zijn dan ook al talloze overtreders voor de rechtbank verschenen, bijvoorbeeld voor overtredingen op de avondklok of voor het organiseren van lockdownfeestjes. Bedrijven die inbreuken op de coronamaatregelen begingen, zijn echter nooit massaal vervolgd. In eerste instantie werd ingezet op waarschuwingen en de meeste bedrijven hebben vervolgens netjes de pijnpunten weggewerkt. Intussen kwam het wel tot een van de eerste veroordelingen. Het ging daarbij wel om een bedrijf dat manifest in gebreke bleef om de regels na te leven.

Onderneming blijft volharden in inbreuken

In deze zaak kwam een inspecteur van TWW (Toezicht op het Welzijn op het Werk) op 19 juni 2020 langs voor een controlebezoek bij een machinebouwer. Dit was enkele maanden na het uitbreken van de pandemie. De inspecteur stelde vast dat er vrijwel geen maatregelen werden getroffen om de social distancing te respecteren. Er werden wel stoelen weggeplaatst, maar deze stoelen konden eenvoudig terug worden geplaatst. Er was in het bedrijf ook geen handgel aanwezig. De zitplaatsen op een lange zitbank waren niet beperkt en de werknemers konden dus gewoon naast elkaar plaatsnemen. Er waren bovendien geen concrete instructies voor het ontsmetten en wassen van de handen. En ten slotte waren er geen duidelijk aangegeven looproutes aangebracht.

Bovendien was er geen gevolg gegeven aan eerdere inbreuken die in 2005 al werden geconstateerd. Het ging onder meer om niet-afgeschermde bewegende delen van een aantal machines. Er was dus niet alleen sprake van een overtreding van de coronamaatregelen, maar ook van andere voorschriften inzake de arbeidsveiligheid.

De inspecteur stelde een schriftelijke ingebrekestelling op. Net zoals veel andere bedrijven kreeg de onderneming de kans om de gebreken weg te werken. Op 11 januari 2021 komt de inspecteur langs om na te gaan of het bedrijf intussen passende maatregelen heeft getroffen. De inspecteur stelt echter vast dat de situatie niet is gewijzigd. Er volgt een nieuwe schriftelijke ingebrekestelling. Het dossier wordt nog steeds niet overgemaakt aan de rechtbank.

Op 21 april 2021 komt de inspecteur een derde keer langs. Hieruit blijkt dat er hier en daar inspanningen zijn geleverd om aan de coronamaatregelen te voldoen, maar de inbreuken die in 2005 al waren geconstateerd, bleven in ieder geval nog steeds bestaan. De inspecteur maakte het dossier dan ook over aan de correctionele rechtbank. Wat volgt is een van de eerste effectieve uitspraken omtrent inbreuken op coronamaatregelen door bedrijven.

Uitspraak door de correctionele rechtbank te Brugge

De onderneming beging inbreuken op artikel 15 van het Bijzondere-machtenbesluit nr. 37 van 24 juni 2020. Dit artikel bepaalt dat bedrijven maatregelen moeten treffen ‘om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (sic) te beperken’. Bij de bestraffing wordt rekening gehouden met het aantal betrokken werknemers. In de praktijk werden de werknemers via twee vennootschappen ingeschakeld. Voor de ene vennootschap waren dat er 37, voor de andere 27. Voor de andere inbreuken werd de strafvervolging gebaseerd op artikel 127 Sociaal Strafwetboek. Bij dit artikel bestaat zo’n multiplicator niet.

De rechtbank (Corr. West-Vlaanderen, afd. Brugge, kamer B.17, 11 juni 2021, nr. 2021/1336) veroordeelt een van de twee vennootschappen voor de inbreuken met betrekking tot het afschermen van de bewegende delen van de machines. Hiervoor legt het een geldboete van 800 euro op, waarvan de helft met uitstel. De andere vennootschap werd niet veroordeeld omdat het onvoldoende duidelijk was of de tweede vennootschap ook een exploitant was van deze machines.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat beide vennootschappen inbreuken hebben begaan op de coronamaatregelen. De rechtbank benadrukt dat de geldende coronamaatregelen breed werden uitgesmeerd in de pers en dat de Generieke Gids en de checklist voor bedrijven al in april 2020 beschikbaar waren, waardoor de maatregelen voldoende duidelijk moeten zijn geweest. De rechtbank vindt dat de houding van het bedrijf ‘getuigt van een manifest gebrek aan verantwoordelijkheidszin en een uitgesproken asociale ingesteldheid’. Uiteindelijk worden beide bedrijven veroordeeld tot een geldboete van 400 euro per werknemer. Voor het ene bedrijf gaat het dus om 14.800 euro, voor het andere bedrijf om 10.800 euro.

Ook hier werden de geldboetes voor de helft met uitstel opgelegd. Dit wil zeggen dat de helft van de boete meteen moet worden betaald. De andere helft is enkel te betalen als het binnen drie jaar tot een nieuwe vervolging zou komen. Is dit niet het geval, dan komt dit deel te vervallen.

Geef een reactie