De burgerLeven & Wonen

Gewijzigde abortuswetgeving houdt stand voor Grondwettelijk Hof

De wet van 15 oktober 2018 had enkele kleine wijzigingen aan de abortuswetgeving in petto. Veel van deze wijzigingen hadden vooral symbolische waarde. De meest gemediatiseerde wijziging was bijvoorbeeld het feit dat abortus niet langer werd aanzien als een misdrijf tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid. Een correct uitgevoerde abortus werd natuurlijk al langer niet meer vervolgd, terwijl abortus buiten het wettelijk kader natuurlijk wel gewoon strafbaar is gebleven.

Een aantal andere wijzigingen hadden wel impact op de abortuswetgeving. Zo is de verplichte bedenktermijn van zes dagen geschrapt wanneer er dringende medische redenen zijn die een snellere zwangerschapsafbreking rechtvaardigen. Ook het verbod op de publiciteit voor abortieve geneesmiddelen werd geschrapt, terwijl het fysiek pogen om te verhinderen dat vrouwen toegang krijgen tot een abortuscentrum strafbaar werd gemaakt.

Een laatste belangrijke wijziging was enigszins omstreden. Artsen blijven na de hervorming het recht hebben om niet mee te werken aan abortus, maar zijn sinds de wet van 15 oktober 2018 wel verplicht om de patiënt de contactgegevens te bezorgen van een arts of een centrum dat daar wel aan mee wil werken.

Uitspraak door het Grondwettelijk Hof

Zoals wel vaker bij abortuswetgeving kwam het een een ander op de tafel van het Grondwettelijk Hof te liggen, dat nu ook uitspraak heeft gedaan.

In de eerste plaats heeft het Grondwettelijk Hof aangegeven dat er geen verplichting bestaat om een geboren en een ongeboren kind op dezelfde wijze te behandelen. Het gelijkheidsbeginsel stelt dat iedereen het recht heeft op gelijke rechten en een gelijke behandeling in gelijke gevallen. Een geboren en ongeboren kind bevinden zich niet in een gelijke situatie. De verplichting ten aanzien van het ongeboren kind strekt zich wel tot het eerbiedigen van het menselijk leven en het treffen van maatregelen om het te beschermen, maar het gaat niet zover als de bescherming van een geboren kind.

Daarnaast oordeelde het Hof dat de gewetensvrijheid van de arts niet in het gedrang komt door hem te verplichten om de contactgegevens van een andere arts of instelling mee te delen. Het recht van een vrouw om een zwangerschapsafbreking te vragen zonder het risico dat dit in een onveilige medische omgeving wordt uitgevoerd, is een wettige doelstelling van volksgezondheid die deze verplichting ten aanzien van de arts rechtvaardigt.

De strafbepaling die het fysiek verhinderen van de toegang tot centra voor zwangerschapsafbreking strafbaar maakt, is volgens het Grondwettelijk Hof eveneens niet strijdig met het stafrechtelijk wettigheidsbeginsel.

Ten slotte oordeelde het Grondwettelijk Hof dat de opheffing van het publiciteitsverbod samenhangt met het doel om kwaliteitsvolle medische informatie te verstrekken zonder dat er is aangetoond dat dit een rechtstreekse aantasting op het recht op leven zou inhouden.

Het Hof stelt dan ook geen problemen vast en heeft het beroep tot vernietiging van de wet van 15 oktober 2018 verworpen. Hiermee is de (beperkte) hervorming van de abortuswet definitief een feit geworden.

Wachten op de grote hervorming

De wet van 15 oktober 2018 kwam tot stand tussen de toenmalige meerderheidspartijen N-VA, Open VLD, CD&V en MR. Het ging om beperkte wijzigingen, maar er kwam al snel veel kritiek op. De Belgische Bisschoppenfederatie was vernietigend ten opzichte van de aanpassingen en betreurde dat de regering het signaal gaf dat “het meest kwetsbare menselijk leven, namelijk een mens in wording, een foetus, het niet meer waard is om beschermd te worden”. Vanuit de andere hoek was dan weer te horen dat de regering het niet aandurfde om écht te hervormen en capituleerde voor de meest conservatieven. Het blijft een moeilijke kwestie en het blijft hoe dan ook wachten op de meer inhoudelijke hervormingen waarover al langer wordt gesproken. Zeker nu regeringspartij CD&V op de rem blijft staan, is daar maar weinig duidelijkheid over. Het regeerakkoord heeft dan weer vooral de basis gelegd voor toekomstige conflicten:

De partijen die deel uitmaken van de regering engageren zich ertoe om inzake ethische aangelegenheden een consensus onder elkaar te bekomen, met wederzijds respect voor elkaars standpunten, alvorens wetgevende initiatieven te nemen rond deze materies.” (Verslag van de formateurs – Alexander De Croo & Paul Magnette, 30 september2020)

Geef een reactie