ProcesProcesvoering

Wat is de rechtsplegingsvergoeding?

In België is het zo dat de partij die in het ongelijk is gesteld, moet opdraaien voor de advocaatkosten van de tegenpartij die in het gelijk wordt gesteld. Als een eiser onterecht iemand voor de rechtbank daagt, moet de eiser dan ook de gedaagde zijn proceskosten vergoeden. Als anderzijds de eiser in het gelijk wordt gesteld, moet de gedaagde zijn proceskosten vergoeden. Deze vergoeding wordt de rechtsplegingsvergoeding genoemd.

Betekenis van de rechtsplegingsvergoeding

De wettelijke basis van de rechtsplegingsvergoeding is terug te vinden in artikel 1022 Ger.W. Het houdt in dat de partij die in het gelijk wordt gesteld en die door een advocaat wordt bijgestaan, recht heeft op een vergoeding voor de advocaatkosten. Eerder oordeelde de rechtbank dat ook de fiscus gehouden kan zijn om een rechtsplegingsvergoeding te betalen.

Je bent natuurlijk vrij om te kiezen voor een dure of een goedkope advocaat en het is nu ook niet de bedoeling om de tegenpartij peperdure facturen voor te schotelen, want dat zou de toegang tot de rechter bemoeilijken. Daarom vertrekt men bij de vaststelling van de rechtsplegingsvergoeding niet van de daadwerkelijke facturen van je advocaat. Anderzijds worden er in complexe zaken meer proceskosten gemaakt dan in eenvoudige zaken. Het zou niet eerlijk zijn om louter met een forfait te werken.

Daarom werkt men enerzijds met forfaits en zijn er grenzen aan de rechtsplegingsvergoeding gekoppeld, zodat het niet te bont wordt gemaakt. Maar tegelijkertijd heeft de rechter binnen deze grenzen ook redelijk wat vrijheid, bijvoorbeeld om rekening te houden met de complexiteit van de zaak.

Vaststellen van de rechtsplegingsvergoeding

De rechter zal bij de vaststelling van de rechtsplegingsvergoeding rekening moeten houden met de basisbedragen, de maximumbedragen en de minimumbedragen die bij het KB van 26 oktober 2007 zijn vastgesteld. Deze bedragen zijn destijds vastgesteld nadat het advies van de Orde van Vlaamse Balies en de Ordre des barreaux Francophones et Germanophone werd ingewonnen. Sindsdien worden de bedragen aangepast volgens de index van de consumptieprijzen. De rechter kijkt eerst in de richting van het basisbedrag, maar heeft vervolgens wel wat marge.

Binnen de grenzen die door de wetgever zijn gesteld, zal de rechter vervolgens beslissen over het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding. Daarbij houdt de rechter rekening met:

  • Hoe complex of eenvoudig de zaak is
  • De contractueel bepaalde vergoedingen voor de partij die in het gelijk is gesteld
  • De financiële draagkracht van de verliezende partij (om de rechtsplegingsvergoeding te matigen)
  • Het redelijke of onredelijke karakter van de situatie

Minimum-, maximum- en basisbedragen van de rechtsplegingsvergoeding

In het koninklijk besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen rechtsvorderingen met betrekking tot in geld waardeerbare vorderingen en rechtsvorderingen met niet in geld waardeerbare vorderingen. Het eerste gaat bijvoorbeeld om onbetaald loon. Het tweede is bijvoorbeeld de opzegging van een contract. Voor deze twee categorieën zijn er aparte minimum-, maximum- en basisbedragen voorzien. Wie zowel een in geld waardeerbare vordering als een niet in geld waardeerbare vordering instelt, heeft recht op de hoogste rechtsplegingsvergoeding.

Verder maakt het KB een onderscheid naargelang de rechtbank die een uitspraak doet. Bij de arbeidsrechtbanken, die men heel toegankelijk wil houden, gelden bijvoorbeeld lagere bedragen.

Ten slotte houdt men bij de in geld waardeerbare vorderingen ook rekening met het bedrag van de vordering. De redenering is dat omvangrijke vorderingen ook in meer advocaatkosten resulteren dan kleine vorderingen.

Ter illustratie: bij een vordering van 1.000 euro geldt in principe een algemene rechtsplegingsvergoeding van 520 euro, met een marge van 260 tot 1.300 euro. Voor een niet in geld waardeerbare vordering is er een basisbedrag van 1.560 euro, met een marge van 97,5 tot 13.000 euro.

Voor de arbeidsrechtbank resulteert eenzelfde vordering van 1.000 euro in een basisbedrag van 142,12 euro, met een marge van 116,12 tot 168,12 euro. Voor het arbeidshof gaat het om respectievelijk 189,51 euro, 157,01 euro en 209,01 euro. Deze bedragen zijn sinds 1 juni 2021 van toepassing, maar worden geïndexeerd als het indexcijfer met tien punten stijgt of daalt.

Geef een reactie