Werk & SociaalWerk en ontslag

Arbeidsarts verwijderen uit de functie is nog geen ontslag

De Wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseurs voorziet in de bescherming van de verplicht aan te stellen preventieadviseurs. Kort gezegd bepaalt de wet dat de werkgever de overeenkomst met de preventieadviseur enkel kan beëindigen of de verwijdering uit zijn functie enkel kan doorvoeren om redenen die vreemd zijn aan zijn onafhankelijkheid of om redenen waaruit blijkt dat de preventieadviseur niet bekwaam is om zijn opdrachten uit te oefenen. Op deze bepaling zijn vervolgens een aantal uitzonderingen voorzien, bijvoorbeeld in het kader van een ontslag om dringende redenen of in het kader van de sluiting van de onderneming. In ieder geval geniet de preventieadviseur een verregaande bescherming. En die bescherming stond recent ter discussie voor het arbeidshof te Brussel.

Belgische grootbank wil de eigen bedrijfsgeneeskundige dienst outsourcen

Bij deze zaak ging een Belgische grootbank, die al decennialang over een eigen bedrijfsgeneeskundige dienst beschikt, eind 2015 na of het de taken van de deze dienst niet kan outsourcen aan een externe dienst. Het regelde als een van de weinige bedrijven deze bedrijfsgeneeskundige taken nog zelf, met zes eigen preventieadviseurs-arbeidsartsen die voor de grootbank werkzaam waren. Outsourcing bleek volgens het onderzoek voordeliger te zijn en dus zou de interne bedrijfsgeneeskundige dienst moeten sneuvelen.

De bank speelt op zeker en verstuurt elke preventieadviseur-arbeidsarts een aangetekende brief. Met deze brief maakt de bank de intenties kenbaar. Daarnaast verzendt de bank, zoals voorgeschreven door de wet, brieven aan de vijf comités voor preventie en bescherming op het werk. Aan elk comité wordt een advies gevraagd omtrent deze intentie. Alsook wordt hen om een akkoord gevraagd om de zes preventieadviseurs-arbeidsartsen uit hun functie te verwijderen.

Elk comité verleent een negatief advies en weigert akkoord te gaan met de verwijdering van de interne arbeidsartsen uit hun functie. Zoals de wet het voorschrijft, vraagt de bank daarop het advies van de inspectie TWW (Toezicht Welzijn op het Werk). Begin januari 2017 komt er vanuit de bevoegde inspecteur een positief advies omtrent het outsourcen van het gezondheidstoezicht. Omtrent de verwijdering van de arbeidsartsen uit hun functie, zwijgt de bevoegde inspecteur met alle woorden. Het TWW-advies wordt vervolgens aan de vijf comités voorgelegd en in februari 2017 wordt de knoop doorgehakt: met ingang van 1 april gaat de outsourcing in.

Artsen worden ontslagen en willen een beschermingsvergoeding

De arbeidsartsen krijgen daarvan het bericht en krijgen de optie om mee de overstap te maken naar de externe dienst. Drie van de zes arbeidsartsen gaan akkoord en de andere drie artsen weigeren dat. De artsen blijven in dienst van de bank, maar krijgen andere medische taken toegewezen die niks te maken hebben met het gezondheidstoezicht. Kort daarna laat de bank weten de intentie te hebben om de samenwerking te stoppen en dat met de uitbetaling van een opzeggingsvergoeding.

Twee van de artsen vonden dat niet kunnen en vonden dat hun onafhankelijkheid werd geschonden. Ze eisten voor de arbeidsrechtbank te Brussel een bijkomende beschermingsvergoeding. De aangehaalde wet van 20 december 2002 voorziet inderdaad in een bijkomende vergoeding als de werkgever de bepalingen van de wet niet volgt. Deze vergoeding is gelijk aan het normale honorarium of loon gedurende twee of drie jaar, afhankelijk van de anciënniteit. Voor de ene arts zou het gaan om een vergoeding van 150.000 euro, voor de andere arts om een vergoeding van ongeveer 500.000 euro.

Uitspraak van het arbeidshof

Volgens het arbeidshof is er echter geen vuiltje aan de lucht. Het arbeidshof haalt aan dat de juiste procedures zijn gevolgd. De arbeidsartsen zijn op de payroll van de externe dienst terechtgekomen of zijn niet ontslagen en bleven nog maandenlang in dienst van de bank.

Tot 1 april 2017, het moment dat de outsourcing inging, diende de bank de procedures tot de verwijdering uit de functie te volgen en dat heeft het ook gedaan. Dat het advies van het TWW zich niet uitsprak over de verwijdering van beide artsen uit hun functie, is volgens de rechter niet aan de werkgever te wijten. De werkgever heeft gedaan wat hij volgens de wet moest doen: het advies vragen. Dat het TWW hier niet op ingaat, is niet de schuld van de werkgever.

Vervolgens heeft de rechter het over het ontslag zelf. Het is namelijk zo dat de werkgever de artsen pas kan ontslaan nadat de zaak aanhangig is gemaakt bij de arbeidsrechtbank. Maar volgens de arbeidsrechtbank was er in eerste instantie geen sprake van een ontslag, maar louter van een verwijdering uit de functie. En bij een verwijdering uit de functie is het niet nodig om de zaak eerst bij de arbeidsrechtbank aanhangig te maken. Hierdoor kon de werkgever later, na de verwijdering uit de functie, geldig overgaan tot het ontslag.

Houd er evenwel rekening mee dat deze mogelijkheid niet mag worden misbruikt met als doel de artsen probleemloos te ontslaan. Dit kan rechtsmisbruik uitmaken en resulteren in een schadevergoeding. Het blijft erg belangrijk om beslagen ten ijs te komen.

Geef een reactie