De burgerFeaturedOvereenkomsten

Brandverzekeraar moet soms toch uitbetalen aan niet-vermelde mede-eigenaars

Bij het afsluiten van een verzekeringsovereenkomst is men in principe zelf de verzekerde partij. Dit wil zeggen dat wanneer er een schadegeval optreedt, men zelf recht heeft op de waarborgen van de verzekeringsovereenkomst. Dit zorgt soms voor problemen bij mede-eigendom, bijvoorbeeld wanneer een partij een brandverzekering afsluit voor een gebouw waarvan men niet de enige eigenaar is. Recent heeft het Hof van Cassatie hierover een belangrijke uitspraak gedaan.

Mede-eigenaars moeten zijn aangewezen in de brandverzekeringsovereenkomst

In een eerdere uitspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 4 februari 2013) was deze situatie al behandeld. Toen had een mede-eigenaar van een gebouw dat in onverdeeldheid was een brandverzekering afgesloten. Het Hof van Cassatie diende daarbij uitspraak te doen over de mate waarin een andere mede-eigenaar, die geen contractspartij was, een beroep kan doen op deze brandverzekering.

Het Hof van Cassatie besliste toen dat de partij die geen contractspartij is geen beroep kan doen op de waarborg van de verzekeringsovereenkomst. Dit omdat zo’n brandverzekering in principe enkel het deel van de eigendom dekt van de verzekerde partij en niet dat van andere mede-eigenaars, tenzij uit de verzekeringsovereenkomst blijkt dat de verzekeringsnemer voor hun rekening handelde. De inhoud van de verzekeringsovereenkomst en de contractsvrijheid zijn met andere woorden bepalend.

Het gevolg was dat de verzekeringsnemer er altijd goed over moest waken dat in de overeenkomst was opgenomen dat er ook de wil is om de verzekering voor de andere mede-eigenaars af te sluiten. Anders riskeerde hij dat de verzekeraar nadien niet zou uitbetalen. Het is namelijk toegestaan om zich te laten verzekeren ten behoeve van een derde, maar dan moet dit volgens het Hof van Cassatie duidelijk in de verzekeringsovereenkomst zijn opgenomen.

Partijen kunnen te allen tijde overeenkomen dat een derde, onder de voorwaarden welke zij bepalen, aanspraak kan hebben op de door de verzekering geboden voordelen.

Die derde moet niet aangeduid zijn of zelfs niet verwekt zijn op het ogenblik dat het beding wordt gemaakt, maar hij moet aanwijsbaar zijn op de dag dat de verzekeringsprestaties opeisbaar zijn.” (Art. 77, lid 1 en 2 Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen)

Beding ten behoeve van een derde hoeft niet letterlijk in de overeenkomst te staan

Recent diende het Hof van Cassatie (Cass. 12 april 2021) zich opnieuw over een soortgelijke situatie uit te spreken. Hierbij hadden een aantal mede-eigenaars een verzekeringsovereenkomst onderschreven. In de verzekeringsovereenkomst was net als bij de uitspraak in 2013 niet duidelijk opgenomen dat zij niet de enige eigenaars van het gebouw waren.

Bijzonder was wel dat ze de volledige waarde van het gebouw, en dus niet enkel hun eigen deel, lieten verzekeren en dat ze ook een verzekeringspremie in functie van de volledige waarde betaalden. De feitenrechter paste de redenering die in 2013 was vastgelegd toe en dus konden de niet bij de overeenkomst betrokken mede-eigenaars geen beroep doen op de brandverzekering.

De advocaat-generaal volgde in cassatie ook gewoon het standpunt van de lagere rechter en bevestigde dat de wil van de verzekeraar en de verzekeringsnemer om te bedingen ten behoeve van een derde moet vaststaan. Dit volgt volgens de advocaat-generaal niet uit het verzekeren van de volledige waarde van het gebouw en het betalen van de volledige premie.

Het Hof van Cassatie volgt de redenering van de feitenrechter en van de advocaat-generaal echter niet. Het laat zich hiervoor inspireren door artikel 1135 Oud Burgerlijk Wetboek.

Overeenkomsten verbinden niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is, maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis, volgens de aard ervan, worden toegekend.” (Art. 1135 BW)

Uit dit artikel volgt volgens het Hof van Cassatie dat een overeenkomst niet alleen verbindt tot wat uitdrukkelijk is bepaald, maar ook tot de gevolgen die uit de billijkheid, het gebruik of de wet voortvloeien. Volgens het Hof van Cassatie volgt uit het feit dat de volledige waarde van het gebouw is verzekerd en dat ook de verzekeringspremie op basis daarvan werd berekend, dat de overeenkomst ook verbindt tot de dekking van de niet-gemelde mede-eigenaars. De niet-melding van de mede-eigenaars speelt volgens het Hof van Cassatie dan ook geen rol.

Dit cassatiearrest belet de verzekeraar dus om dekking te weigeren aan mede-eigenaars wanneer uit de objectieve gegevens ontegensprekelijk blijkt dat de partijen dekking wilden voorzien aan alle mede-eigenaars. De betaling van de premie voor het volledige gebouw is zo’n objectief gegeven. Om discussies te voorkomen, blijft het wel aan te raden om duidelijk melding te maken dat men niet de enige eigenaar is.

Geef een reactie