Internationaal

EHRM beschermt recht om huiselijk geweld publiekelijk aan te kaarten

In een recente zaak die voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verscheen, diende het een afweging te maken tussen het recht op privacy en het recht op expressievrijheid. Centraal stond de vraag of een organisatie die bescherming biedt bij huiselijk geweld ook de vermeende daders, nog voor een rechterlijke veroordeling, publiekelijk mag aanwijzen en of een belemmering hiervan al dan niet censuur inhoudt. De feiten dateren al van 2003, maar de zaak sleepte jarenlang aan.

Veroordeling voor voorzitster van een Kroatisch vluchthuis

In deze zaak had een Kroatisch vluchthuis voor vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld tijdelijk voor opvang van een vrouw gezorgd die fysiek zou worden mishandeld door haar man. Na enkele maanden verliet de vrouw samen met haar dochter het vluchthuis en later ook het land. Een krant heeft nadien een interview met haar man gepubliceerd. In dit interview beschuldigde hij de vereniging achter het vluchthuis voor de ontvoering van zijn dochter.

Nog diezelfde dag gaf Neva Tölle, de voorzitster van het vluchthuis, toelichting op de radio. Zij vertelde er dat de organisatie opvang verleende aan de vrouw omdat haar man haar mishandelde, maar dat het vluchthuis niks te maken heeft met de vlucht naar het buitenland en de ontvoering van het kind. Zij kaderde de opvang dus in de problematiek van huiselijk geweld tegen vrouwen en vertelde dat de vrouw ook zelf een slachtoffer was. Ze hekelde bovendien de beschuldigingen die de man in de media heeft gedaan en de slachtofferrol waarin hij zich wentelt.

Enkele weken later werd Tölle door de man voor de correctionele rechtbank gedaagd. Hij beschuldigde haar van laster en belediging. De zaak werd in 2003 ingeleid en zij werd door de rechtbank in Zagreb (Kroatië) ook daadwerkelijk veroordeeld voor de aantasting van zijn goede naam en eer. Zowel hoger beroep als een procedure voor het Grondwettelijk Hof werden afgewezen en de zaak sleepte intussen negen jaar aan. Uiteindelijk werd het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aangezocht.

Recht op privacy versus recht op expressievrijheid

Voor het Europees Hof haalde zij een schending van haar recht op expressievrijheid aan. Zij beweerde dat haar veroordeling een vorm van censuur was en bedoeld was om haar en mishandelde vrouwen definitief het zwijgen op te leggen. Het gaat hier in feite om een botsing van twee rechten: het recht op privacy waar de man over beschikt en het recht op expressievrijheid. Om te beslissen welk recht aan het langste eind trekt, diende het EHRM een aantal afwegingen te maken.

In de eerste plaats ging het na of het radio-interview verband houdt met een thematiek van maatschappelijk belang of louter een persoonlijke aanval is. Het concludeerde dat het centrale thema nog steeds verband hield met huiselijk geweld, een publiek en actueel thema dat door een organisatie mag worden aangekaart.

Ten tweede ging het na in welke mate de man en de problematiek waarin de ontvoering kadert bekendheid genoot. Het wijst erop dat de man zelf de discussie heeft uitgelokt door in een interview verklaringen te uiten en dat hij dus enige reactie van de voorzitster had mogen verwachten.

De man in kwestie voerde aan dat hij helemaal niet voor de feiten veroordeeld was en dat zij hem door de voorzitster dus ook niet publiekelijk mochten worden aangewreven. Dit argument vindt het EHRM niet afdoende. Volgens het EHRM is de bewijslevering op basis van een rechterlijke uitspraak te streng. De voorzitster was dus niet verplicht om zich bij haar claims te baseren op een rechterlijke uitspraak, maar mocht zich ook op andere bewijsmiddelen baseren. In de praktijk beschikte zij over de verklaringen van de vrouw en andere getuigenissen die de man wel degelijk in verband hadden gebracht met huiselijk geweld. Dit was volgens het EHRM voldoende.

Voorzitster wordt in het gelijk gesteld

Intussen oordeelde het EHRM dat de Kroatische rechter geen faire afweging heeft gemaakt tussen de belangen en spreekt het van censuur, een afremmen van de voorzitster van een vereniging die opkomt tegen huiselijk geweld. Het constateert een schending van het recht op expressievrijheid dat gewaarborgd is door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Het is enigszins betreurenswaardig dat deze zaak jarenlang heeft aangesleept en dat de voorzitster gedurende al die tijd niet vrijuit kon spreken. Toch heeft het EHRM voor eens en voor altijd duidelijk gemaakt dat men bij het uiten van aantijgingen van geweld tegen vrouwen ook naar daders mag verwijzen zonder dat er automatisch sprake is van laster of belediging, zelfs zonder dat deze daders gerechtelijk zijn veroordeeld. Uiteraard dienen er dan wel andere objectieve bewijzen voorhanden te zijn.

Geef een reactie