InternationaalProcesProcesvoering

Gedeeltelijke vernietiging Wet tegen schijnerkenningen van kinderen

Op 1 april 2018 is de Wet tegen schijnerkenningen van kinderen in werking getreden. Op basis van deze wet kan de ambtenaar van de burgerlijke stand weigeren om een erkenningsakte op te maken wanneer er sprake is van een zogenaamde frauduleuze erkenning. Op 19 maart 2018 werd er een vernietigingsberoep ingediend bij het Grondwettelijk Hof. Het Grondwettelijk Hof heeft nu uitspraak gedaan.

Wat is de Wet tegen schijnerkenningen van kinderen?

De Wet tegen schijnerkenningen van kinderen van 19 september 2017 wil vermijden dat mensen kinderen enkel erkennen met als doel om een verblijfsrecht te bekomen. De wet was nodig om preventief op te treden tegen schijnerkenningen, terwijl het in het verleden enkel mogelijk was om dat naderhand te doen (wanneer de erkenningsakte al was opgemaakt).

De wet spreekt van een frauduleuze erkenning wanneer er geen afstammingsband is tussen het kind en de erkenner. Hiervoor moet naar het geheel van omstandigheden worden gekeken. Vereist is bijvoorbeeld niet dat er sprake is van biologische verwantschap: een ouder kan nog steeds een kind erkennen zonder dat het vanuit biologisch standpunt echt zijn of haar kind is. Omgekeerd geldt echter hetzelfde: het is niet omdat er sprake is van biologisch verwantschap dat het niet om een frauduleuze erkenning kan gaan. Er moet steeds worden aangetoond dat er wel degelijk een socio-affectieve afstemmingsband is tussen ouder en kind.

Indien bovenstaande onvoldoende is aangetoond, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand weigeren om de akte op te maken. Er is dan wel een beroepsmogelijkheid voorzien via de familierechtbank.

Vernietigingsberoep bij het Grondwettelijk Hof

Het vernietigingsberoep werd ingediend door een resem organisaties, waaronder de vzw Kinderrechtencoalitie Vlaanderen, het Belgisch Comité voor UNICEF en de vzw Medimmigrant. Zij bekritiseerden verschillende bepalingen van de Wet tegen schijnerkenningen en vroegen om de volledige vernietiging van de wet.

In de eerste plaats hekelen de organisaties dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de aktering mag weigeren zonder daarbij op enig moment rekening te moeten houden met het belang van het kind. Bij zo’n weigering kan het kind immers de nationaliteit niet verkrijgen en kan het zelfs staatloos worden.

Ten tweede halen zij aan dat de wet een verschil in behandeling doet ontstaan met kinderen die geboren zijn uit een wettig in België verblijvende ouder of een Belgische ouder. Bij deze ouders kan immers nooit een akte van erkenning worden geweigerd, ook niet wanneer er geen sprake is van een socio-affectieve band. Volgens hen is dit een inbreuk op het Grondwettelijk non-discriminatiebeginsel.

Ten slotte zien zij ook problemen in de beroepsprocedure. Het feit dat de ouders momenteel enkel een vordering tot onderzoek kunnen instellen bij de familierechtbank vormt volgens de organisaties geen werkelijke beroepsprocedure. De rechtbank kan zo’n vordering tot onderzoek immers afwijzen van zodra het aantoont dat het niet gaat om de biologische vader of moeder, terwijl de Wet tegen schijnerkenningen van kinderen uitgaat van een socio-affectieve band. Een persoon die geen biologische ouder is, wordt met andere woorden de toegang tot de rechter ontzegd.

Beslissing Grondwettelijk Hof

Eerst en vooral geeft het Grondwettelijk Hof aan dat de vernietiging van de volledige wet niet aan de orde is omdat de partijen enkel het begrip “frauduleuze erkenning”, de bevoegdheden van de ambtenaar van de burgerlijke stand en van het openbaar ministerie betwisten. Het Grondwettelijk Hof beperkt zijn beoordeling dan ook enkel ten aanzien van deze bepalingen.

In de eerste twee genoemde zaken ziet het Grondwettelijk Hof geen probleem. Zo oordeelt het hof dat deze wet focust op het op frauduleuze wijze verkrijgen van een verblijfsrecht, wat niet het geval kan zijn voor kinderen die geboren zijn uit wettig in België verblijvende of Belgische ouders. Wat de erkenningsakte betreft zijn deze twee groepen kinderen niet vergelijkbaar (bij de eerste groep bestaat zo’n risico niet), waardoor een verschil in behandeling is toegestaan.

In de beroepsprocedure ziet het Grondwettelijk Hof wel problemen. Het volgt hierbij de redenering van de partijen dat, in het geval dat er enkel sprake is van een socio-affectieve band zonder biologisch verwantschap, er een inbreuk is op het recht op toegang van de rechter. Daarom heeft het Grondwettelijk Hof de huidige vorderingsmogelijkheid vernietigd. Het is nu aan de wetgever om een gedogen beroepsprocedure uit te werken.

Geef een reactie