In een recent Koninklijk Besluit werden de forfaitaire waarderingsregels voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een woning gewijzigd. Dit was nodig nadat het Grondwettelijk Hof de wijzigingen van de vorige regering Di-Rupo ongrondwettelijk verklaarde. Maar hoe zit het nu met de berekening van het VAA in 2019 en wat met de eerdere aanslagen die een te hoge belasting opleverden?
Vroeger: multiplicator van 3,8
Voor de berekening van het voordeel van alle aard bepaalde men bij de terbeschikkingstelling door een natuurlijk persoon het voordeel door het geïndexeerd KI te vermenigvuldigen met 100/60. Hier past(e) men dus een multiplicator van 1 toe.
Bij een rechtspersoon werd het resultaat daarvan echter vermenigvuldigd met een multiplicator van 3,8 indien het niet-geïndexeerd KI hoger was dan 745 euro. Bijna vier maal duurder dus dan wanneer een eenmanszaak de woning ter beschikking stelde.
De Hoven van Beroep te Antwerpen en Gent waren het niet eens met deze discriminatie: de multiplicator van 3,8 zoals ingevoerd door de regering-Di Rupo, kwam vervolgens te vervallen. In zijn circulaire 2018/C/57 van 15 mei 2018 volgde de fiscus later ook dit standpunt.
Vanaf 1 januari 2019: multiplicator van 2
Met het Koninklijk Besluit van 7 december 2018 greep de wetgever vervolgens in. Vanaf 1 januari 2019 wordt de multiplicator van 3,8 teruggebracht naar 2,0. Hierdoor keren we terug naar de regeling zoals het voor de regering-Di Rupo was. Het forfaitair voordeel is bijna dubbel zo laag als voordien.
Wat met te hoge forfaitaire voordelen uit het verleden?
De aanpassing van het forfaitair voordeel komt natuurlijk wel laat, want in de personenbelasting werden de aanslagen intussen gewoon gevestigd op basis van de waarderingsregels die dus ongrondwettelijk zijn. En daar hoef je niet zomaar mee akkoord te gaan. Er zijn twee manieren om hier tegen op te treden.
Tot 6 maanden na verzending aanslag: gewone bezwaarprocedure
Tot 6 maanden na de verzending van de aanslag kan je via een gewone bezwaarprocedure bezwaar aantekenen tegen de berekening. Dergelijke bezwaarschriften worden over het algemeen steeds ingewilligd. Voor oudere aanslagen is deze weg echter niet mogelijk.
Tot 5 jaar later: verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing
Tot vijf jaar na 1 januari van het jaar waarin de aanslag werd gevestigd (tot maximaal aanslagjaar 2014) kan je ook op dit moment nog een administratief verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing indienen. Een dergelijk verzoekschrift kan ervoor zorgen dat op oudere aanslagen wordt teruggekomen. Hiervoor moet er wel sprake zijn van nieuwe feiten.
Uit een eerder nieuwsbericht van Cazimir Advocaten blijkt dat de fiscus dergelijke verzoekschriften echter systematisch afwijst omdat de fiscus de rechtspraak niet als nieuw feit wilt erkennen. Cazimir Advocaten geeft op basis van hun praktijkervaring echter aan dat een gerechtelijke procedure vaak een ander resultaat oplevert.
Indien u geconfronteerd wordt met een dergelijke negatieve beslissing, valt het sterk te overwegen hiertegen een gerechtelijke procedure op te starten. Er zijn immers genoeg argumenten voorhanden om te verdedigen dat er wel degelijk een nieuw feit is.” Cazimir Advocaten
Krijg je te maken met een negatieve beslissing van de fiscus? Dan heb je tot drie maanden de tijd om daartegen een gerechtelijke procedure op te starten. Kortom: je hoeft niet zomaar akkoord te gaan met de vroegere multiplicator van 3,8.