Hoewel stakingen in België best vaak voorkomen, is er maar weinig hoge rechtspraak over verschenen. En hoewel volgens sommigen het stakingsrecht in 1921 ontstond, is het recentere arrest De Bruyne uit 1981 een realistischer geboortejaar en graadmeter voor het stakingsrecht. Bij een nieuw arrest van het Hof van Cassatie zouden de bepalingen van het arrest De Bruyne worden uitgehold, of toch als we een aantal vakbondsmannen mogen geloven. Zo zwart-wit is het verhaal echter niet. Om dat te begrijpen is enige inzicht in de historische evolutie van het stakingsrecht in België onontbeerlijk.
Ontstaansgeschiedenis van het stakingsrecht in België
Tot 1921 was staken in België verboden en kon het zelfs strafrechtelijk worden vervolgd. Het strafrecht verbood letterlijk alle pressiemiddelen die loonsverhogingen wilden forceren of die de vrijheid van arbeid zouden aantasten.
In 1921 werd dit artikel afgeschaft en zou men niet langer strafrechtelijk kunnen worden vervolgd, hoewel vervolging op andere gronden zoals de verstoring van de openbare orde wel nog mogelijk was. Toch was 1921 nog geen groot kantelpunt aangezien het voor de werkgever wel nog steeds mogelijk was om in te grijpen. Vaak werd staken dan ook geïnterpreteerd als de beëindiging van een arbeidsovereenkomst door de werknemer, waardoor die laatste op straat kwam te staan. Dat maakte staken dus nog niet meteen interessant.
Schorsingsleer biedt bescherming aan stakers
Vanaf 1950 ontwikkelde de rechtspraak echter de schorsingsleer. Staken werd vanaf dan niet langer geïnterpreteerd als een beëindigingsgrond maar wel als een schorsingsgrond, net zoals de arbeidsovereenkomst ook bij ziekte wordt geschorst. De voorwaarde was dan wel dat er vooraf een stakingsaanzegging werd ingediend. Dit moet worden gezien binnen die tijdsgeest, toen we nog leefden in een land dat moest worden heropgebouwd na de Tweede Wereldoorlog en waarbij enige continuïteit noodzakelijk was.
In de praktijk kon de werkgever na de stakingsaanzegging voorzorgsmaatregelen treffen, bijvoorbeeld door voorraden buiten het bedrijf op te slaan. Hierdoor konden stakingen lang aanhouden, in afwachting tot die voorraden waren uitgeput en de impact gevoeld werd. In die periode waren stakingen die weken aanhielden niet ongewoon. Het gevolg was dat de stakers uiteindelijk stakingsmoe werden en dat hun eisen slechts beperkt werden ingewilligd. Nadat de productie opnieuw werd aangevat, werden overuren en een opgevoerd productietempo om de verliezen op te vangen schering en inslag.
Arrest De Bruyne als mijlpaalarrest
Het eerste echte kantelpunt in de evolutie van het stakingsrecht is het zogenaamde arrest De Bruyne uit 1981. In het arrest De Bruyne oordeelde het Hof van Cassatie dat er geen objectieve redenen zijn om een onderscheid te maken tussen aangekondigde en wilde stakingen. Het gevolg daarvan was dat spontane stakingen niet in een ontslag kunnen resulteren en dat werknemers, al dan niet met de tussenkomst van een vakbond, zonder aanzegging kunnen staken. De werkgever leek op dat moment de zwakkere partij te worden in de onderhandelingen.
Gedurende zes jaar bleef de macht van de werkgever uitgehold en werden er steevast stakingsposten opgeworpen waardoor de werkgever niet anders kon dan toegeven. Tot in 1987 een werkgever naar de kortgedingrechter stapte om de verwijdering van stakingsposten te verzoeken. De procedure was een succes, want de kortgedingrechter sprak onder middel van een dwangsom inderdaad de verwijdering uit. De gerechtsdeurwaarden betekende daarop het bevelschrift, waarna de actievoerders snel opkrasten uit vrees voor de hoge dwangsommen.
Vreedzame stakingspiketten zijn toegestaan
Het arrest De Bruyne blijft voor het stakingsrecht nog steeds het mijlpaalarrest. Toch is een arrest van het Hof van Cassatie uit 1997 eveneens niet onbelangrijk. Dit arrest geeft aan dat vreedzame belemmeringspiketten binnen de normale uitoefening van het stakingsrecht vallen:
“Posten maakt integrerend deel uit van het recht te staken, in zijn normale aanwending en voor zover posten niet gepaard gaat met een geweldpleging tegen personen of goederen, maakt het geen feitelijkheid uit.”
Onder zo’n vreedzame belemmeringspiketten mag je piketten verstaan die andere werknemers oproepen om niet te werken, maar hen of andere bezoekers de toegang belemmeren is daarentegen niet toegestaan. Aan de dwangsompraktijk die in 1987 is ontstaan, wijzigt dit arrest met andere woorden niets. Meer zelfs: deze techniek wordt tot op vandaag nog veelvuldig toegepast. Sinds 2005 hebben een aantal advocatenkantoren zich in deze techniek gespecialiseerd en is de positie van de werkgever opnieuw iets steviger geworden. Steeds vaker wordt de rechterlijke beslissing ook op de onderhandelingstafel gelegd en weet de werkgever op die manier de machtsverhoudingen opnieuw iets meer in evenwicht te trekken.
Recente evoluties in het stakingsrecht
Tot op heden lijkt men het arrest De Bruyne, dat louter het spontaan stakingsrecht zonder al te veel relativeringen invoerde, verder te verfijnen. Ongewoon is zo’n verdere verfijning in de rechtspraak niet, maar volgens vakbonden gaat het desalniettemin om de uitholling van het stakingsrecht. In elk geval doet ook de wetgever zijn duit in het zakje door het stakingsrecht te beperken onder het mom van een minimale dienstverlening, hoewel de hoge rechtspraak het daar dan weer niet altijd mee eens is.
In 2017 sprak het Grondwettelijk Hof zich bijvoorbeeld in de arresten 64/2017 en 101/2017 nog uit over beperkingen op het stakingsrecht binnen de NMBS. Hierbij oordeelde het Grondwettelijk Hof bijvoorbeeld nog dat het gelijkheidsbeginsel werd aangetast toen de wet van 3 augustus 2016 bepaalde dat alleen representatieve en erkende vakorganisaties binnen de NMBS mogen deelnemen aan de procedure tot aanzegging en overleg naar aanleiding van sociale conflicten. Het zorgde voor een wetswijziging: niet de representatieve en erkende vakorganisaties maar wel de “aangenomen syndicale organisaties” mogen deelnemen aan de procedure tot aanzegging en overleg. Hieronder vallen alle vakorganisaties die de beroepsbelangen van personeelsleden van de Belgische Spoorwegen behartigen. Verwacht wordt dat er nog een aantal belangrijkere arresten zullen volgen met betrekking tot de aantasting van het stakingsrecht bij de NMBS.
Stakingsrecht kan aan beperkingen worden onderworpen
Recenter was er dan weer het arrest van het Hof van Cassatie van 7 januari 2020. Het ging hierbij om een vakbondsman die naar aanleiding van een wegblokkade tijdens de algemene stakingsdag in 2016 strafrechtelijk werd veroordeeld voor het kwaadwillig belemmeren van het verkeer. De procureur verwoorde het toen nog als volgt:
“Het stakingsrecht is niet absoluut en onbeperkt. De acties dienen binnen de perken van het toelaatbare te blijven. Alle grote toegangswegen naar de haven blokkeren, is buitensporig.”
De vakbondsman vocht daarop zijn veroordeling aan en haalde aan dat het stakingsrecht een grondrecht is dat enkel kan worden beperkt indien er een dwingende maatschappelijke behoefte bestaat. Het Hof van Cassatie stelt nu echter dat het stakingsrecht geen absoluut recht is en wel degelijk aan beperkingen kan worden onderworpen. Wel geeft het aan dat deze beperkingen aan doeleinden van algemeen belang moeten beantwoorden en dat zij niet onevenredig en onduldbaar mogen zijn. Het Hof spreekt zich in elk geval uit tegen wegblokkades op de openbare weg en verwijst daarvoor naar de vaststellingen die ook door het Hof van Beroep werden geopperd:
- De strafbepalingen met betrekking tot de veiligheid van burgers kunnen niet zomaar opzij worden geschoven voor het fundamenteel stakingsrecht;
- Het doelbewust creëren van een gevaarsituatie door een wegblokkade op te werpen, kan niet worden gerechtvaardigd door het stakingsrecht dat ook zonder verkeersbelemmering kan worden uitgevoerd;
- Het voorkomen van ongevallen of gevaar in het verkeer is noodzakelijk voor de democratische samenleving en kan het stakingsrecht aantasten.
Hoewel het Hof van Cassatie bevestigt dat het stakingsrecht een grondrecht is, geeft het aan dat het op gelijke voet leeft met andere grondrechten en daar niet zomaar bovenuit torent. Daarom kan het onder bepaalde voorwaarden worden ingeperkt en is het zelfs niet nodig om voorafgaand aan de beperking aan te tonen dat de dwingende maatschappelijke behoefte aanwezig is.
Dit arrest schetst opnieuw een aantal contouren die de bepalingen van het algemeen arrest De Bruyne verfijnen, maar geheel onverwacht is deze uitspraak in elk geval niet. Dat een algemeen arrest later wordt gevolgd door specifieke verfijningen is nu eenmaal niet ongewoon.