Naast de rechtsregels die rechtstreeks uit wetten voortvloeien, kan een advocaat soms al eens een algemeen rechtsbeginsel inroepen. Een rechter is zelfs verplicht om met zo’n algemeen rechtsbeginsel, zonder dat het ergens in een wet geschreven staat, rekening te houden. Maar wat is zo’n algemeen rechtsbeginsel nu eigenlijk?
Betekenis van algemeen rechtsbeginsel
Het is het Gerechtelijk Wetboek die als enige gewag maakt van het bestaan van algemene rechtsbeginselen:
Art. 5. Er bestaat rechtsweigering wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet.
Art. 6. De rechters mogen in de zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak doen bij wege van algemene en als regel geldende beschikking.” (Artikel 5 en 6 Gerechtelijk Wetboek)
Deze artikelen geven aan dat een rechter niet alleen rekening moet houden met de inhoud van de wet, maar ook over de aspecten waarover de wet stilzwijgt, onvolledig is of duisterheid schept. Hierbij houdt de rechter rekening met wat in de samenleving als algemene regel geldt. Het gaat om algemene opvattingen die in de samenleving zo hard zijn doorgedrongen dat deze een juridische norm zijn geworden, zonder dat ze in een wet hoeven te staan (“non scripta lex, sed nata lex; geen geschreven, maar geboren recht”). Vaak gaat het om zaken die heel alledaags zijn geworden en waar men eigenlijk van opschrikt dat het niet in een wet staat.
Een voorbeeld van zo’n algemeen rechtsbeginsel is het verbod op rechtsmisbruik. Dat wil zeggen dat iemand zijn contractuele rechten niet zomaar tot de letter mag afdwingen als hij daar weinig tot geen voordelen bij heeft en de tegenpartij daar grote nadelen bij ondervindt. Bij de uitvoering van contracten mag er enige redelijkheid worden verwacht van de partijen. Dat staat niet in de wet, maar is een algemeen rechtsbeginsel.
Twee soorten algemene rechtsbeginselen
De waarde die aan deze algemene rechtsbeginselen wordt gegeven, is afhankelijk van het soort algemeen rechtsbeginsel. In het Belgisch recht, naar analogie van het Franse recht, maken we een onderscheid tussen algemene rechtsbeginselen met grondwettelijke waarde en algemene rechtsbeginselen met wettelijke waarde.
Algemene rechtsbeginselen met grondwettelijke waarde
Deze algemene rechtsbeginselen staan boven de klassieke wetten, op het niveau van de Grondwet. Hoewel zij dus niet in de Grondwet zijn ingeschreven, behoren ze tot de kern van onze samenleving. Deze algemene rechtsbeginselen zijn zo belangrijk dat ze ook door het Grondwettelijk Hof (hun bevoegdheid is in principe beperkt tot het toetsen aan de Grondwet) mogen worden gehanteerd. Bij het maken van wetten moet de wetgever deze algemene rechtsbeginselen respecteren want anders kunnen de weten zelfs vernietigd worden. Voorbeelden van zo’n algemene rechtsbeginselen met grondwettelijke waarde zijn:
- Het recht van verdediging (incl. het recht om zich door een advocaat bij te laten staan)
- De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
- Het proportionaliteitsbeginsel (beslissingen of wetten van overheden moeten proportioneel zijn en mogen niet verder gaan dan nodig is om hun doel te bereiken)
- Het beginsel van de wapengelijkheid (geen enkele procespartij mag meer procesrechten hebben, bv. het Openbaar Ministerie mag niet meer tijd krijgen voor het opstellen van zijn vordering dan de beklaagde)
Algemene rechtsbeginselen met wettelijke waarde
Deze algemene rechtsbeginselen staan een trapje lager en vullen de wet aan. Het Grondwettelijk Hof kan een wet niet aan deze algemene rechtsbeginselen toetsen, maar een rechter moet bij de interpretatie van een wet wel altijd rekening houden met deze algemene rechtsbeginselen. Voorbeelden van algemene rechtsbeginselen met wettelijke waarde zijn:
- Het vertrouwensbeginsel (wie er op goede gronden op mag vertrouwen dat een overheid een bepaalde beslissing neemt, bijvoorbeeld door duidelijke publiekelijke toezeggingen door een bevoegd minister, heeft ook recht op dat besluit)
- Het zorgvuldigheidsbeginsel (de overheid moet zorgvuldig zijn bij het nemen van haar besluiten en daarbij onderzoek verrichten naar alle feiten en belangen)
- Het rechtszekerheidsbeginsel (de overheid moet haar besluiten zo formuleren dat burgers exact weten wat er nu van hen wordt verlangd)
Laat het vooral opvallen dat deze algemene rechtsbeginselen duidelijk boven de administratieve rechtshandelingen staan. Ze fluiten dus niet de wet zelf terug, maar wel beslissingen van administratieve organen als de RSZ, de gemeente of de provincie. Denk bijvoorbeeld aan een gemeente die voortdurend laat uitschijnen een vergunning toe te kennen en op het laatste moment ineens anders beslist. Er moet dan niet alleen gekeken worden naar de onderliggende voorwaarden voor het verkrijgen van de vergunning, maar ook naar het vertrouwensbeginsel. Kon de aanvrager er rechtmatig op vertrouwen dat hij de vergunning zou krijgen?