BoeteFeaturedGevangenisstrafIn de persStraf

De Negationismewet: wat is verboden en welke sancties zijn er?

Vorige week verscheen er een artikel in de krant waarbij een inwoner van Keerbergen zijn huis en de tuin vol nazisymbolen had gehangen. Van hakenkruisen tot opschriften als “SS”, “Het adelaarsnest” en “Hitler”: de man nam duidelijk geen genoegen met een tuinkabouter en een bordje met “Huisje weltevree”. De man gaf vervolgens zelf openlijk aan een “Hitlerfan” te zijn, waarna een onderzoek werd geopend.

Onder andere de Belgische Liga tegen Antisemitisme en Unia zijn alvast van plan om zich burgerlijke partij te stellen. De inzet is uiteraard de Negationismewet (of Revisionismewet) van 23 maart 1995. Maar wat staat er eigenlijk in de Negationismewet? Welke sancties zijn mogelijk? En heeft de Negationismewet wel nog nut? Dat lees je in dit artikel.

Wat is verboden?

In artikel 1 van de Negationismewet haalt men aan dat het eenieder verboden is om de genocide die tijdens de Tweede Wereldoorlog door het Duits nationaalsocialistisch regime werd gepleegd:

  • Poogt te rechtvaardigen;
  • Goedkeurt;
  • Schromelijk minimaliseert; of
  • Ontkent.

Wat is genocide?

De vraag stelt zich natuurlijk wat men begrijpt onder het begrip “genocide”. Daarom wordt in de Negationismewet uitdrukkelijk verwezen naar artikel 2 van het Internationaal Verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide. Hier omschrijft men het begrip genocide, dat aldus verboden is te ontkennen, te rechtvaardigen of te minimaliseren:

In dit Verdrag wordt onder genocide verstaan een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om een nationale, etnische, godsdienstige groep, dan wel een groep, behorende tot een bepaald ras, geheel of gedeeltelijk als zodanig te vernietigen:
a) het doden van leden van de groep;
b)
het toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
c) het opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden die gericht zijn op haar gehele of gedeeltelijke lichamelijke vernietiging;
d) het nemen van maatregelen, bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
e) het gewelddadig overbrengen van kinderen van de groep naar een andere groep.” (Artikel 2 Internationaal Verdrag van 9 december 1948)

Het gevolg van het koppelen van het verbod aan het begrip “genocide” is alvast dat het aantal vervolgbare feiten beperkt is.

Anderzijds heeft men het nergens over de genocide ten aanzien van de Joden. Ook de genocide ten aanzien van bijvoorbeeld zigeuners kan op grond van de Negationismewet worden bestraft. Zolang het doden maar gebeurde door het Duits nationaalsocialistisch regime tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Ook voor de Joden is dit overigens het geval. Het ontkennen van de Jodenvervolgingen die al midden jaren ’30 gebeurden kan men op grond van de Negationismewet niet vervolgen, enkel de ontkenning ten aanzien van de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Goed om te weten: Poging tot negationisme is in België niet strafbaar.

Verboden: ontkennen van de Holocaust

De meest verregaande vorm van negationisme is de ontkenning van de Holocaust. Het Arbitragehof oordeelde in 1996 dat hieronder begrepen moet worden: “het loochenen van de Holocaust in haar totaliteit”.

Toch is de rechtsleer het er over eens dat je de Holocaust niet in haar geheel hoeft te ontkennen maar dat ook het ontkennen van onderdelen ervan kan worden gesanctioneerd. Denk bijvoorbeeld aan het gewelddadig transport van zigeunerkinderen naar massavernietigingskampen.

Verboden: schromelijk minimaliseren van de Holocaust

Hiernaast is ook het schromelijk minimaliseren van de Holocaust aldus verboden. Het erkennen van de concentratiekampen in combinatie met aanhalen dat er “slechts een onbeduidend aantal Joden of zigeuners het leven lieten”, is met andere woorden ook niet toegestaan.

Volgens de rechtsleer moet vooral “het als onbeduidend voorstellen” hieronder begrepen worden en niet “het zo klein mogelijk maken”. Het gaat met andere woorden om het als marginaal en onbeduidend afdoen van de Holocaust.

Dit is geen onbelangrijk gegeven, want zo krijgen wetenschappers toch de mogelijkheid om op basis van historisch onderzoek cijfers bij te stellen. De nazi’s hebben immers veel administratieve bewijzen vernield waardoor er vaak sprake is van ruwe doch weloverwogen schattingen. Nieuwe ontdekkingen kunnen dan ook onbestraft een nieuw licht laten schijnen op de feiten en dergelijke schattingen bijstellen en zelfs reduceren. Bij een te ruime interpretatie zou zoiets problematisch kunnen zijn.

Verboden: goedkeuren van de Holocaust

Ook verboden is het goedkeuren van de Holocaust. Dit is het ontbreken van een bezwaar op vlak van zedelijkheid of juistheid. Om hier te kunnen bestraffen moet er sprake zijn van het verkondigen van een positief moreel oordeel.

Verboden: de Holocaust pogen te rechtvaardigen

Tot slot maakt men het “pogen te rechtvaardigen” van de Holocaust ook strafbaar. Dit wordt over het algemeen als de meest problematische zinsnede genoemd. Rechtvaardigen kan immers betrekking hebben op:

  • Het recht doen wedervaren door van schuld vrij te spreken; of
  • De rechtvaardigheid of de juistheid aantonen.

In de parlementaire voorbereidingen heeft men hieromtrent geen duidelijkheid geschapen. Over het algemeen neemt de rechtsleer wel aan dat de tweede betekenis moet worden aangehouden. Ook het Arbitragehof leek in zijn arrest van 12 juli 1996 die mening te zijn toegedaan.

Maar: feiten moeten gepleegd zijn in specifieke omstandigheden

Hoewel bovenstaande negationistische gedragingen strafbaar zijn, moeten ze wel gesteld zijn onder één van de omstandigheden die in artikel 444 van het Strafwetboek zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:

  • Mondelinge aantijgingen: aantijgingen die in openbare bijeenkomsten of plaatsen zijn geschied; of in een niet-openbare plaats waar een aantal personen het recht hebben om het te bezoeken of er te vergaderen; of in een plaats in tegenwoordigheid van de beledigde en voor getuigen;
  • Niet-mondelinge aantijgingen: niet-mondelinge aantijgingen die openbaar zijn (bv. door prenten aan te plakken of te publiceren op een openbare plaats op het internet).

Dit betekent dat het voeren van een negationistisch discours in een brief niet onder toepassing van de negationismewet valt, inzoverre de brief enkel gericht is aan een bepaald persoon.” (Strafrecht en Strafvordering. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer. T. Vandromme, 2003, p. 1-21.)

Sanctionering door de Negationismewet

De hoofdstraffen die op negationisme staan, zijn aangegeven in artikel 1 van de Negationismewet. Echter zijn er ook een aantal bijstraffen mogelijk. Hieronder is een en ander aangegeven.

Gevangenisstraf bij overtreding Negationismewet

Een negationist wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot één jaar. In de praktijk levert dat echter (bijna) nooit een feitelijke gevangenisstraf op.

Geldboete bij overtreding Negationismewet

De geldboete voor een overtreding van de Negationismewet gaat van 26 tot 5.000 euro. Dit zal in de praktijk de meest voelbare hoofdstraf zijn. Bij verzachtende omstandigheden zal de rechter zich overigens meestal beperken tot de geldboete.

Bijkomende straffen bij overtreding Negationismewet

Tot slot zijn ook volgende bijkomende straffen mogelijk:

  • Bekendmaking van de veroordeling;
  • Ontzetting uit de rechten;
  • Bijzondere verbeurdverklaring.

Is bestraffing van negationisme opportuun?

Het antwoord op deze vraag is niet eenvoudig. Er zijn zowel in juridische als filosofische kringen voor- als tegenstanders te vinden. Waar men het alvast wel over eens is, is dat het belangrijk is om de woorden voldoende te wikken en te wegen. Alleen al hierdoor lijkt de Negationismewet gevoelsmatig een bestaansrecht te hebben.

De discussie spitst zich voornamelijk toe op het ontkennen van de Holocaust en het schromelijk minimaliseren ervan. Het feit dat het goedkeuren van de Holocaust en het pogen te rechtvaardigen ervan strafbaar is, daar lijkt men het wel over eens te zijn. Onder andere de filosoof Etienne Vermeersch haalde al verschillende keren aan dat negationisme “moet kunnen”.

Hoe dan ook balanceert het ontkenverbod op een dun koord met het recht op vrije meningsuiting, hoe idioot die mening ook moge zijn. Het Arbitragehof leek in het verleden het pleit wel in het voordeel van de Negationismewet te beslechten door te stellen dat het recht op vrije meningsuiting niet absoluut is. Beperkingen zijn met andere woorden mogelijk ter “bescherming van de doelstellingen van het EVRM en IVBPR”. Het Hof haalde dan ook aan dat de Negationismewet beantwoordde “aan een dwingende sociale noodwendigheid”.

Toch is het vreemd dat wat de Holocaust betreft een automatische sanctionering mogelijk is, terwijl het openbaar schromelijk minimaliseren van de gruwelijke Belgische historie in Congo dan weer niet onder de bepaling van het artikel valt. Alsof de ene groep zich meer gekwetst hoeft te voelen dan de andere en dus meer beschermwaardig is.

Desondanks lijkt het naar mijn bescheiden mening wel nog steeds opportuun te zijn. Nog steeds, want ooit hoort zo’n bepaling dode letter te worden en hoort het recht op vrije meningsuiting hoogtij te vieren. Wanneer? Van zodra de “dwingende sociale noodwendigheid” er niet meer is.

Wanneer de laatste ouderen die de Tweede Wereldoorlog zelf meemaakten, het leven hebben gelaten. Wanneer hun nakomelingen hen niet meer gekend hebben. Wanneer de Holocaust een louter historisch feit is, net zoals pakweg de heksenvervolging. Van zodra er niemand is die zich nog voldoende ernstig gekwetst kan voelen, hoort het naar mijn mening te stoppen. Eventuele druk vanuit Israëlische hoek om hun eigen positie te versterken hoef je dan ook niet in rekening te brengen.

Samengevat lijkt de bestraffing van negationisme mij, puur persoonlijk, nog steeds opportuun te zijn. En niet omwille van zionistische argumenten, maar louter vanuit een persoonlijke moraliteit. Toch horen we de komende decennia te evolueren naar een uitdoofbeleid. Het feit dat de Negationismewet voortdurend in vraag wordt gesteld, is alvast een goed teken. Een teken dat men het recht op vrije meningsuiting nog steeds van harte neemt.

De voorwaarde blijft natuurlijk dat we de discussie, ook in samenspraak met de Joodse gemeenschap, kunnen voeren zonder verwijten. Want wat mijn overgrootouders al dan niet gedaan hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft daar niks mee te maken.

 

Geef een reactie