In de pers

Grondwettelijk Hof: strafrechtelijk verleden is geen criterium voor beoordeling integratie-inspanningen vreemdeling

Sinds 2017 moeten vreemdelingen die in België willen verblijven, redelijke integratie-inspanningen leveren. Zij moeten dan ook de nodige bewijsdocumenten indienen bij de Dienst Vreemdelingenzaken om alzo aan te tonen dat zij die redelijke integratie-inspanningen ook effectief leveren. De wetgever heeft concreet aangegeven waar de Dienst Vreemdelingenzaken rekening mee moet houden bij de beoordeling van die integratie-inspanningen.

Criteria ter beoordeling van redelijke integratie-inspanningen

De criteria waar men rekening mee houdt om de inspanningen tot integratie van de vreemdeling in de samenleving te bepalen, zijn concreet door de wetgever aangegeven. Artikel 1/2, § 3, lid 3 Vreemdelingenwet bevat zo’n opsomming. Het gaat in het bijzonder om volgende criteria:

  • Het volgen van een inburgeringscursus voorzien door de bevoegde overheid van zijn hoofdverblijfplaats;
  • Het uitoefenen van een activiteit als werknemer, zelfstandige of ambtenaar;
  • Het voorleggen van een diploma, getuigschrift of bewijs van inschrijving door een georganiseerde, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstelling;
  • Het volgen van een door een bevoegde overheid erkende beroepsopleiding;
  • Het beschikken over de kennis van de taal van de plaats van inschrijving in het bevolkings- of vreemdelingenregister;
  • Een actieve deelname aan het verenigingsleven.

Hiernaast geeft de wetgever in datzelfde artikel aan dat men eveneens het strafrechtelijk verleden van de vreemdeling nader moet bekijken. Echter fluit het Grondwettelijk Hof dat nu terug.

Strafrechtelijk verleden is te ruim begrip

Dat is inderdaad wat het Grondwettelijk Hof aangeeft. Volgens het Grondwettelijk Hof zou het immers een te ruime draagwijdte hebben. Zo zou de Dienst Vreemdelingenzaken alleen al op basis van het bestaan van een vroeger misdrijf kunnen overgaan tot een besluit van onvoldoende integratie-inspanningen. De wetgever legt de Dienst Vreemdelingenzaken dan ook niet op om rekening te houden met de aard en de ernst van het desbetreffende misdrijf. En daar knelt volgens het Grondwettelijk Hof het schoentje.

Volgens het Grondwettelijk Hof zou dat alles niet evenredig zijn ten aanzien van de nagestreefde doelstelling van integratie en participatie. Daarom gaat het Grondwettelijk Hof ook over tot de vernietiging van artikel 1/2, § 3, lid 3, zesde streepje Vreemdelingenwet (GwH 4 oktober 2018, nr. 126/2018).

Geef een reactie