FeaturedIn de persInternationaal

Wat is een prejudiciële vraag en wat zijn de gevolgen?

Recent heeft Spanje opnieuw de uitlevering van Carles Puigdemont gevraagd. Politiek tracht de EU zich al langer van de zaak afzijdig te houden, terwijl Spanje en België wel binnen de krijtlijnen van het Europees recht moeten handelen. België beroept zich immers op een uitzonderingsgrond in de Europese uitleveringsovereenkomst om niet te moeten handelen. Omdat het juridisch zo’n vette kluif is, heeft het er volgens de pers alle schijn van dat de Belgische rechter wel een prejudiciële vraag moet stellen. Dan worden de EU-rechters alsnog in de Catalaanse kwestie betrokken. Dat stond in verschillende kranten te lezen. Nergens echter een woordje uitleg over zo’n prejudiciële vraag en de gevolgen daarvan. Daarom hieronder een beknopte samenvatting.

Wat is de prejudiciële procedure?

Het Europees Hof van Justitie is voor velen de bekendste handhaver van het Europees recht, maar in de praktijk zijn het nationale rechters die de lokale afdwinging moeten verzorgen. Om ervoor te zorgen dat alle nationale rechters in alle lidstaten het Europees recht echter uniform interpreteren, heeft het EU-werkingsverdrag in een samenwerkingsprocedure voorzien. Dat is de prejudiciële procedure.

Bij de prejudiciële procedure kan een rechter, indien het onduidelijk is hoe het Europees recht moet worden geïnterpreteerd of toegepast, de vraag voorleggen aan het Europees Hof van Justitie. Dit is wat we een prejudiciële vraag noemen. In sommige gevallen is het zelfs verplicht om zo’n prejudiciële vraag te stellen.

Na het ontvangen van de prejudiciële vraag zal het Europees Hof van Justitie zich al dan niet bevoegd verklaren en, in het eerste geval, de vraag beantwoorden. Vervolgens kan de rechter de zaak verder behandelen. De lokale rechter verzorgt daarbij de link tussen het nationaal recht en de bindende interpretatie die hem door het Europees Hof van Justitie werd meegegeven.

Wat zijn de voorwaarden voor het stellen van een prejudiciële vraag?

Alleen de rechterlijke instanties van de lidstaten mogen prejudiciële vragen stellen. Overheden, burgers of bedrijven hebben dat recht niet. Op basis van eerdere uitspraken van het Hof van Justitie volgt dat de rechterlijke instantie een voldoende onafhankelijk lichaam moet zijn, verplichte rechtsmacht moet hebben en dat het uitspraken doet op tegenspraak. Arbiters of bestuursorganen die administratieve beroepen behandelen, kunnen met andere woorden geen prejudiciële vragen stellen aan het Europees Hof van Justitie.

Daarnaast zal het Europees Hof van Justitie alleen uitspraken doen over de onderwerpen dat in artikel 267 van het EU-Werkingsverdrag zijn opgenomen. Hierdoor is de bevoegdheid van het Europees Hof van Justitie beperkt tot het EU-recht en kan het geen uitspraak doen over de geldigheid van het nationaal recht.

Ten slotte mag het Europees Hof van Justitie enkel uitspraken doen die verband houden met een daadwerkelijk geschil en mag het geen uitspraak doen over “interessante hypothetische gevallen”.

Indien er niet aan deze voorwaarden is voldaan, moet het Hof van Justitie zich onbevoegd verklaren.

Wanneer moet de nationale rechter een prejudiciële vraag stellen?

Tot op een bepaald niveau is het stellen van een prejudiciële vraag vrijblijvend. Dat is het geval indien hoger beroep tegen de beslissing van de nationale rechter mogelijk is.

Wanneer er tegen de uitspraak van de rechter geen hoger beroep mogelijk is, is de nationale rechter verplicht om bij onduidelijkheid een prejudiciële vraag te stellen. Hierdoor is er in elke procedure minimaal één rechter verplicht om, bij onduidelijkheid, een prejudiciële vraag te stellen.

Later heeft het arrest Foto-Frost echter toch een verwijzingsplicht ingevoerd ten aanzien van de lagere rechters tegen wiens uitspraak beroep mogelijk is. Het gaat om de situatie waarbij een lagere rechter meent dat een EU-handeling nietig is. Deze verwijzingsplicht werd ingevoerd omdat de nationale rechter onbevoegd is om uitspraken te doen over de geldigheid van het EU-recht.

Bij een zogenaamde acte éclairé is de rechter (zelfs wanneer beroep niet mogelijk is) niet verplicht om een prejudiciële vraag te stellen (maar wel bevoegd om dat te doen). Er is sprake van een acte éclairé wanneer een eerdere uitspraak of de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie in gelijkaardige gevallen al voldoende duidelijkheid biedt.

Vervolgens is er ook geen verwijzingsplicht indien er sprake is van een zogenaamde acte clair. Bij zo’n acte clair moet de Europeesrechtelijke bepaling zo helder en duidelijk geformuleerd zijn dat er redelijkerwijs geen twijfel of discussie kan bestaan. Hiermee wordt het procedureel tijdrekken door de partijen voorkomen. Het Europees Hof van Justitie heeft echter in haar eerder Cilfit-arrest al aangegeven dat er niet zo snel van een acte clair mag worden uitgegaan. Het volstaat immers niet dat alleen de Europeesrechtelijke bepaling in de eigen taal voldoende duidelijk is, want er moet ook rekening worden gehouden met de andere taalversies, de gebruikte terminologie in het EU-recht en eventuele onduidelijkheden hieromtrent en de context van de bepaling.

Ten slotte hebben de gevoegde zaken Van Dijk dan weer verduidelijkt dat er ook geen verwijzingsplicht is indien de hoogste rechter uitgaat van een acte clair, terwijl de lagere nationale rechter dat niet doet.

Wat is het gevolg van de prejudiciële uitspraak?

Wanneer het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing neemt, is de nationale rechter verplicht om haar interpretatie te volgen. Dat staat niet letterlijk in het EU-Werkingsverdrag, maar volgt uit een eerdere uitspraak van het Hof in de zaak Milch-, Fett- und Eierkontor t. Hauptzollamt Saarbrücken. Dat is niet alleen het geval voor de nationale rechter die de vraag stelt, want ook alle andere nationale rechters van alle lidstaten moeten de interpretatie respecteren. Dat laatste volgt uit de zogenaamde Unietrouw die in artikel 4 van het EU-Verdrag is opgenomen.

Het laatste werd nog eens bevestigd door de zaak Kühne en Heitz. Uit deze zaak bleek ook dat prejudiciële beslissingen van het Europees Hof van Justitie ex tunc werken (met terugwerkende kracht). Er wordt met andere woorden aangenomen dat de interpretatie de juiste was sinds de Europese regel in werking trad. Enkel uitzonderlijk kan er van zo’n ex tunc-werking worden afgeweken en voor een werking ex nunc (zonder terugwerkende kracht, de interpretatie geldt pas vanaf het moment van de uitspraak) worden geopteerd. Er moet dan sprake zijn van grote financiële gevolgen én het mag de rechtszekerheid niet ten goede komen.

Geef een reactie