Binnen de Vlaamse jeugdhulpverlening is vrijwillige hulpverlening de regel. In sommige gevallen van hoogdringendheid kan een jeugdrechter echter maatregelen van gedwongen hulpverlening opleggen. Hierbij staat het belang van het kind centraal. Het primeren van de vrijwillige jeugdhulp heeft tot gevolg dat de jeugdrechter zo nodig zijn gedwongen maatregelen moet intrekken. Het Grondwettelijk Hof achtte die aanpak ongrondwettelijk en dus heeft de Vlaamse decreetgever het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp nu aangepast.
Vrijwillige hulp krijgt voorkeur op gedwongen hulp
Bij de Vlaamse integrale jeugdhulp krijgt vrijwillige hulpverlening altijd de voorkeur op gedwongen hulpverlening. Dat is zelfs het geval als er sprake is van hoogdringendheid. Het gevolg was dat jeugdrechters verplicht waren om opgelegde maatregelen (gedwongen hulpverlening) meteen in te trekken wanneer uit het onderzoek van de sociale dienst bleek dat er ook een vrijwillig traject mogelijk is.
Uitspraak van het Grondwettelijk Hof
In het arrest 119/2019 gaf het Grondwettelijk Hof duidelijk aan dat die regeling de grondwet schendt. Uit (o.a.) de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt duidelijk dat de belangen van het kind voorop moeten staan. Dat wil echter nog niet zeggen dat de jeugdrechter automatisch de opgelegde maatregel moet intrekken. De jeugdrechter moet vrij kunnen oordelen of de intrekking wel in het belang is van het minderjarig kind en moet de betrokkenen kunnen horen.
Naar aanleiding van een prejudiciële vraag oordeelde het Grondwettelijk Hof uiteindelijk dat er sprake was van een schending van de artikelen 10, 11 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1 en artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Nieuwe procedure voor intrekking dwingende maatregel bij hoogdringendheid
Op basis van die uitspraak heeft de Vlaamse decreetgever de procedure nu aangepast. De jeugdrechter zal niet langer verplicht zijn om automatisch zijn maatregelen in te trekken.
In de eerste plaats zal de jeugdrechter het voorstel van de sociale dienst waaruit moet blijken dat vrijwillige hulpverlening mogelijk is, moeten aftoetsen. Het behoort aan de jeugdrechter toe om te oordelen of het vrijwillig traject effectief mogelijk is. Daarbij moet de jeugdrechter rekening houden met het belang van het minderjarig kind. Bovendien is de jeugdrechter verplicht om de sociale dienst, de minderjarige, de ouders of de opvoedingsverantwoordelijken en het Openbaar Ministerie te horen.
Nadien kan de jeugdrechter beslissen of vrijwillige hulpverlening effectief mogelijk is én of het in het belang is van het kind. Indien dat het geval is, moet hij de opgelegde maatregel intrekken zodat de vrijwillige hulpverlening kan worden opgestart.
Ten slotte kunnen de ouders, de minderjarige en het Openbaar Ministerie altijd tegen deze beslissing in beroep gaan.