FeaturedStraf

Wanneer is wettige (zelf)verdediging toegestaan?

In België geldt er een verbod van eigenrichting. Dat wil zeggen dat het verboden is om zichzelf tegen onrecht te verzetten. Alleen de overheid komt het recht toe om tegen onrecht in te grijpen. Anderzijds erkent men ook dat de overheid niet altijd en overal ter plaatse kan zijn om de burger te beschermen. Daarom heeft men het rechtsfiguur noodweer of wettige verdediging geïntroduceerd.

Het is een uitzondering op het verbod van eigenrichting wanneer de overheid niet of onvoldoende bescherming kan bieden. Indien aan de voorwaarden is voldaan, kan de verdedigende actie het misdrijf rechtvaardigen waardoor er geen strafbare handeling meer is en er geen misdrijf bestaat. In feite wordt een ontoelaatbare handeling dan toelaatbaar. Er moet echter wel aan alle voorwaarden zijn voldaan. Er gelden zowel voorwaarden ten aanzien van de aanvalsdaad als ten aanzien van de afweringsdaad.

Voorwaarden eigen aan de aanvalsdaad

Wettige verdediging is alleen toegestaan indien de aanval aan vier verschillende voorwaarden voldoet. Het moet gaan om:

  • Een ernstige aanval;
  • De aanval moet effectief begonnen zijn of minstens dreigend zijn;
  • De aanval moet onrechtmatig zijn;
  • De aanval moet gericht zijn tegen personen.

Het moet gaan om een ernstige aanval

De eerste vereiste is dat de aanval ernstig is. Daarvoor moet er sprake zijn van een naderend kwaad of een zwaar onrecht waarbij de verdedigende persoon zich ernstig bedreigd moet voelen.

De lijn valt hierbij niet altijd even eenvoudig te trekken. Bij levensbedreigende gevallen is dit de logica zelve. Daarnaast neemt de rechtspraak aan dat een aanranding van de eigen of andermans integriteit eveneens een ernstige aanval is waartegen men zich mag verzetten. Ook een aanval op de persoonlijke vrijheid, zoals een ontvoering, is volgens de rechtspraak een ernstige aanval.

De aanval moet effectief begonnen of dreigend zijn

De aanval moet minstens onmiddellijk dreigen te beginnen. Dit laat een bepaalde mate tot preventief optreden toe. Kenmerkend hierbij is dat de aanval reeds moet vaststaan en dat het niet mag gaan om een eventueel of toekomstig gevaar waarbij men alsnog de overheid kon inlichten.

De aanval moet onrechtmatig zijn

Deze voorwaarde zorgt ervoor dat iemand zich niet mag verdedigen tegen wetmatige gedragingen, bijvoorbeeld bij een arrestatie door een agent. Het zorgt er ook voor dat een aanvaller zich niet op wettige verdediging kan beroepen wanneer zijn slachtoffer zich ook zelf al op de wettige verdediging beroept. Dit zorgt wel vaker voor een moeilijke discussie wanneer het slachtoffer zich zou verdedigen tegen een door hem gemeend naderend kwaad.

De aanval moet gericht zijn tegen personen

Een laatste vereiste ten slotte is dat de aanval steeds moet gericht zijn tegen personen. Dit kan de eigen persoon zijn maar ook een andere persoon. Wettige verdediging kan met andere woorden alleen worden ingeroepen wanneer het gaat om de verdediging van de lichamelijke integriteit, de eerbaarheid van een persoon of de persoonlijke vrijheid. Het kan nooit worden ingeroepen om goederen te beschermen.

Deze voorwaarde zorgt er ook voor dat wettige verdediging niet kan worden ingeroepen om dieren te beschermen, daar zij geen personen zijn. Dat werd al in 1905 door het Hof van Beroep te Luik bevestigd. Toen had de heer De Mevius zijn fazanten met automatische springtuigen beschermd tegen stropers. In 1938 volgde een bevestiging door het Hof van Cassatie (Waterhenarrest), toen een beklaagde onterecht de wettige verdediging van zijn vissen inriep.

Laat het wel duidelijk zijn dat deze vier voorwaarden niet stellen dat de aanval door een persoon moet worden uitgevoerd. Dat werd op 7 oktober 1974 nog bevestigd door de correctionele rechtbank te Namen, dat oordeelde dat een varken dat een kind aanviel, mocht worden gedood.

Voorwaarden eigen aan de afweringsdaad

Als er aan bovenstaande voorwaarden is voldaan, dan mag het slachtoffer afweringsdaden stellen om de aanval af te slaan. Er worden hier echter ook een aantal voorwaarden opgelegd die moeten waarborgen dat de afweringsdaad niet verder gaat dan wat strikt noodzakelijk is.

Geen andere oplossing mogelijk

In de eerste plaats is het vereist dat er geen andere, minder verregaande, optie voorhanden is. Zo moet men altijd eerst proberen om de politie te verwittigen, weg te wandelen of te vluchten. Toch is de rechtspraak het hier niet altijd mee eens. Vroeger werd inderdaad gesteld dat het slachtoffer een vluchtplicht heeft, maar steeds vaker stelt de rechtspraak tegenwoordig dat het recht van wettige verdediging niet vervalt indien er een mogelijkheid was om te vluchten en die mogelijkheid niet werd benut.

Afweringsdaad moet in verhouding staan met aanvalsdaad

Bij de afweringsdaad mag het slachtoffer daden stellen die de aanvalsdaad te boven gaan, maar het mag echter niet gaan om een kennelijke wanverhouding. Een ongewapende aanvaller die een slag uitdeelt mag met andere woorden niet zomaar worden neergeschoten, maar mag je wel perfect vloeren. Indien de dader echter een geweer zou trekken, is dat weer anders.

Afweringsdaad mag niet na de aanval komen

De afweringsdaad mag enkel voor de aanval (nakende aanval) of tijdens de aanvalsdaad plaatsvinden. Een vrouw die op de grond wordt geworpen en wiens kleren open worden gescheurd, mag bijvoorbeeld een steen gebruiken om de aanvaller op het hoofd te slaan. Ze mag ook tijdens de verkrachting een schaar grijpen en de verkrachter neersteken. Maar eenmaal de verkrachting voorbij is en de verkrachter zich aankleedt, mag ze niet langer de schaar gebruiken om de verkrachter in de rug te steken. Er bestaan uiteraard wel andere gronden op basis waarvan die vrouw alsnog vrijuit kan (trachten te) gaan.

Twee vermoedens van wettige verdediging

In principe is het aan de persoon die de wettige verdediging inroept om te bewijzen dat er aan alle voorwaarden is voldaan. Dat is niet altijd even eenvoudig. Daarom heeft de wetgever twee wettelijke vermoedens opgenomen waarbij men aanneemt dat er sprake is van wettige verdediging, tenzij het tegendeel wordt bewezen:

  • Afwering bij een nachtelijke inbraak

Houd er wel rekening mee dat bovenstaande voorwaarden in dit geval blijven gelden. Zo was er bijvoorbeeld recent nog een zaak van een juwelier die een vluchtende dief in de rug schoot. Hier gaat het om een afweringsdaad na de aanval en dat is niet toegestaan, waardoor er ondanks het vermoeden geen sprake was van wettige verdediging.

  • Afwering bij diefstal of plundering met geweld tegen personen

Dit is een onweerlegbaar vermoeden in de situatie waarbij een overvaller geweld gebruikt of daden van fysieke dwang pleegt. Het kan ook worden ingeroepen bij afpersing met geweld tegen personen. In tegenstelling tot bij voorgaand vermoeden is er geen tegenbewijs mogelijk. Dit onweerlegbaar karakter is fel bekritiseerd en is historisch ontstaan, toen de overheid in de negentiende eeuw de burgers in opstand wou laten komen tegen rondtrekkende roversbendes. Toch blijft het vermoeden tot op heden onweerlegbaar.

Bijzondere bepalingen bij gebruik vuurwapens door politieambtenaren

Ten aanzien van politieambtenaren geldt een afwijkende regeling. Zij moeten niet aan alle bovenstaande voorwaarden voldoen vooraleer zij hun vuurwapen mogen gebruiken. In de praktijk mogen ze hun vuurwapen gebruiken indien aan volgende voorwaarden is voldaan:

  • De interventie moet een wettelijke basis hebben;
  • Het gebruik van het vuurwapen moet de laatste mogelijkheid zijn, er mag geen minder gewelddadige manier zijn om de politiële maatregel uit te voeren;
  • Het gebruikte geweld moet in verhouding staan met het beoogde doel;
  • De politieambtenaar moet eerst een waarschuwing geven, tenzij dit onwerkzaam zou zijn.

Indien er niet aan deze vier voorwaarden is voldaan, kunnen zij zich uiteraard nog steeds beroepen op noodweer om hun actie alsnog te rechtvaardigen.

Geef een reactie